Wettekst – wet van 12 oktober 2022

STAATSBLAD
VAN DE
REPUBLIEK SURINAME

2022 No. 121

WET van 12 oktober 2022, houdende vaststelling van een belasting over de toegevoegde waarde (Wet Belasting over de Toegevoegde Waarde 2022).

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK SURINAME,

In overweging genomen hebbende, dat het wenselijk is regels betreffende een Belasting over de Toegevoegde Waarde vast te stellen;

Heeft, de Staatsraad gehoord, na goedkeuring door De Nationale Assemblée, bekrachtigd de onderstaande wet:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Begripsbepalingen

  1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister van Financiën en Planning;

b. Directeur: de Directeur der Belastingen;

c. Inspecteur: de Inspecteur belast met de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde;

d. Ontvanger: de Ontvanger belast met de inning van de belasting over de toegevoegde waarde;

e. goederen: alle lichamelijke goederen zoals bedoeld in het Surinaams Burgerlijk Wetboek, alsmede elektriciteit en gas en de rechten op onroerende goederen als bedoeld in artikel 6 lid 2 van de wet;

f. ondernemer:
1°. een ieder die in Suriname een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent;
2°. degene die een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen;
3°. publiekrechtelijke lichamen, die anders dan als ondernemer, prestaties verrichten welke uit hun aard ook door ondernemers kunnen worden verricht en voor die prestaties door de Minister bij beschikking als ondernemer zijn aangemerkt;
4°. natuurlijke personen en lichamen in de zin van de Inkomstenbelasting 1922 (G.B. 1921 no. 112, geldende tekst G.B. 1960 no. 84, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2021 no. 176), die op grond van het bepaalde in dit lid ondernemer zijn en die in Suriname wonen of zijn gevestigd dan wel in Suriname een vaste inrichting hebben en die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven, dat zij een eenheid vormen, worden, al dan niet op verzoek van één of meer van deze natuurlijke personen of lichamen, bij voor bezwaar vatbare beschikking van de Inspecteur als één ondernemer aangemerkt en wel met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin de Inspecteur die beschikking heeft afgegeven; de Minister kan bij beschikking nadere regels stellen voor de vorming, wijziging en beëindiging van de fiscale eenheid;

g. belastingplichtige: de ondernemer van wie de belasting wordt geheven;

h. tijdvak van aangifte:
1°. een kalendermaand;
2°. ieder andere periode door de Minister bij beschikking vastgesteld;

i. belasting: belasting over de toegevoegde waarde of BTW, tenzij anders aangegeven;

j. waarde in het economische verkeer:
1°. ter zake van goederen: de aankoopprijs van de goederen of van soortgelijke goederen of, indien er geen aankoopprijs is, de kostprijs berekend op het tijdstip waarop de levering wordt verricht;
2°. ter zake van diensten: de waarde van de dienst of soortgelijke diensten of, indien er geen waarde is, de door de ondernemer voor het verrichten van de dienst gemaakte uitgaven;

k. fiscaal identificatienummer: het door de Inspecteur toegekende BTW- identificatienummer als bedoeld in artikel 28 lid 1 van de wet;

l. Raad van Beroep: de Raad van Beroep als bedoeld in artikel 59 van de Inkomstenbelasting 1922 (GB 1921 no.112, geldende tekst G.B. 1960 no. 84, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2021 no. 176) en artikel 56 van de Wet Tarief Invoerrechten 1996 (SB 1995 no. 111);

m. Belastingdienst: de dienst als bedoeld in de Organisatiebeschikking Belastingdienst (G.B. 1970, no. 41, zoals laastelijk gewijzigd bij S.B. 2021 no. 41).

2. Onder Suriname wordt voor de toepassing van deze wet verstaan het grondgebied op het Zuidamerikaanse continent dat als zodanig historisch is bepaald ingevolge artikel 2 lid 1 van de Grondwet van de Republiek Suriname, met inbegrip van de territoriale wateren, exclusieve economische zone en het buiten de territoriale zee onder de Atlantische Oceaan gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voorzover Suriname daar op grond van het internationale recht, in samenhang met de Wet Maritieme Zones, ten behoeve van de verkenning, exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen en andere economische activiteiten soevereine rechten mag uitoefenen, alsmede de in, op of boven dat gebied aanwezige installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen van dat gebied.

Artikel 2
Belastbare handelingen

Onder de naam belasting over de toegevoegde waarde of BTW wordt, met inachtneming van de bepalingen van deze wet, een belasting geheven ter zake van:
a. het door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel leveren van goederen in Suriname;
b. het door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel verrichten van diensten in Suriname;
c. de invoer van goederen in Suriname.

Artikel 3
Aftrek van belasting

Op de belasting, verschuldigd ter zake van leveringen van goederen en diensten wordt in aftrek gebracht de belasting ter zake van de aan de ondernemer verrichte leveringen van goederen en diensten en ter zake van de invoer van voor hem bestemde goederen, indien en voorzover de door de ondernemer afgenomen goederen en diensten worden gebruikt voor het verrichten van belaste handelingen.

Artikel 4
Tarief

  1. Het tarief van de belasting bedraagt 10 (tien) procent.
  2. In afwijking van lid 1 bedraagt het tarief 0 (nul) procent ingeval van:
    a. de levering van goederen en het verrichten van diensten genoemd in bijlage 1;
    b. de levering van goederen die in verband met hun levering worden uitgevoerd;
    c. de diensten bestaande uit het verrichten van internationaal goederenvervoer door middel van luchtvaartuigen en zeeschepen;
    d. de diensten die in Suriname worden verricht ter zake van uitgaande goederen.
    e. de diensten bestaande uit outsourcing werkzaamheden die in Suriname worden verricht ten behoeve van een niet aldaar woonachtige of gevestigde afnemer.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 bedraagt het tarief van de belasting 25 (vijfentwintig) procent ingeval van de levering van goederen genoemd in bijlage 3.
  4. Bij wet kan de bijlage, als bedoeld in lid 2, onderdeel a worden gewijzigd.
  5. De Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen voor de toepassing van het tarief als bedoeld in lid 2.

Artikel 5
Vrijstellingen

  1. De levering van goederen en diensten genoemd in bijlage 2 zijn vrijgesteld van de belasting.

2.. De Minister kan op basis van wederkerigheid, onder door hem te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van belasting verlenen voor de levering van goederen en het verrichten van diensten:
a. aan ambassades, consulaten en gezantschappen;
b. indien de internationale betrekkingen zulks wenselijk maken.

3. Bij wet kan de bijlage, als bedoeld in lid 1 worden gewijzigd.

HOOFDSTUK II

HEFFING TER ZAKE VAN LEVERINGEN VAN GOEDEREN EN DIENSTEN

Artikel 6
Levering van goederen

  1. Als levering van goederen wordt aangemerkt:
    a. de eigendomsoverdracht of -overgang van goederen ingevolge een overeenkomst;
    b. de afgifte van goederen ingevolge een overeenkomst van huurkoop;
    c. de oplevering van goederen door de ondernemer die goederen heeft vervaardigd;
    d. de eigendomsovergang van goederen ingevolge een overeenkomst tot het aanbrengen van die goederen aan een ander goed.
  2. Als levering van goederen wordt mede aangemerkt de vestiging, overdracht, wijziging, afstand en opzegging van rechten waaraan onroerende goederen zijn onderworpen, met uitzondering van hypotheek, tenzij de vergoeding vermeerderd met de belasting, minder bedraagt dan de waarde in het economische verkeer van die rechten. De waarde in het economische verkeer bedraagt tenminste de kostprijs, met inbegrip van de belasting, van het onroerend goed waarop het recht betrekking heeft, zoals die zou ontstaan bij de voortbrenging door een onafhankelijke derde op het tijdstip van de handeling.
  3. Met een levering als bedoeld in lid 1 onderdeel a, wordt gelijkgesteld:
    a. het door een ondernemer aan zijn onderneming onttrekken van een goed dat hij voor andere dan ondernemingsdoeleinden bestemt, als recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan met betrekking tot dat goed of bestanddelen daarvan;
    b. het onder zich hebben van goederen door een ondernemer of zijn rechthebbenden wanneer hij de uitoefening van zijn onderneming beëindigt, ingeval bij de aanschaffing van die goederen recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan.
  4. Goederen welke op een veiling worden verhandeld, worden geacht aan en vervolgens door de houder van de veiling te zijn geleverd.
  5. Goederen welke worden geleverd door tussenkomst van een commissionair of dergelijke ondernemer die overeenkomsten sluit op eigen naam maar op order en voor rekening van een ander, worden geacht aan en vervolgens door die ondernemer te zijn geleverd.
  6. Voor de toepassing van lid 3 onderdeel a worden onttrekkingen van goederen om voor ondememingsdoeleinden te dienen als geschenken van geringe waarde of als monster, niet als een levering onder bezwarende titel beschouwd.
  7. De Minister bepaalt bij beschikking het maximumbedrag van een geschenk van geringe waarde en monster volgens lid 6.

Artikel 7
Diensten

  1. Als diensten worden aangemerkt alle prestaties, niet zijnde leveringen van goederen in de zin van artikel 6.
  2. Met een dienst verricht onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 2 onderdeel b wordt gelijkgesteld:
    a. het gebruiken van een tot de onderneming behorend goed voor andere dan ondememingsdoeleinden, in geval met betrekking tot die dienst of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan;
    b. het verrichten van diensten door een ondernemer voor andere dan ondememingsdoeleinden, in geval recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan met betrekking tot die dienst of de bestanddelen daarvan.
  3. Diensten welke worden verleend door tussenkomst van een commissionair of dergelijke ondernemer die overeenkomsten sluit op eigen naam maar op order en voor rekening van een ander, worden geacht aan en vervolgens door die ondernemer te zijn verricht.

Artikel 8
Plaats van levering

  1. De plaats waar een levering wordt verricht, is:
    a. de plaats waar de verzending of het vervoer aanvangt als het goed in verband met de levering, anders dan volgens artikel 6 lid 1, onderdeel d, wordt verzonden of vervoerd;
    b. in andere gevallen, de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip van de levering;
    c. in afwijking van onderdeel b, de plaats van vertrek van het vervoer van passagiers als een levering van een goed aan boord, van een luchtvaartuig of schip wordt verricht.
  2. In afwijking van lid 1 onderdeel a worden in de gevallen waarin de plaats van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen buiten Suriname ligt, de plaats waar de levering wordt verricht alsmede de plaats waar eventuele volgende leveringen worden verricht, geacht in Suriname te liggen, voor zover de goederen door de leverancier of in diens opdracht worden ingevoerd.

Artikel 9
Plaats van dienst

1. De plaats waar een dienst wordt verricht voor een als zodanig handelende ondernemer, is:
a. de plaats waar die ondernemer zijn zetel van bedrijfsuitoefening heeft gevestigd;
b. ingeval de dienst wordt verricht voor een vaste inrichting van de ondernemer op een andere plaats dan die waar die ondernemer de zetel van bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, dan geldt als plaats van dienst de plaats waar deze vaste inrichting zich bevindt;
c. bij gebreke van een zetel van bedrijfsuitoefening of vaste inr ichting ingevolge respectievelijk onderdeel a en onderdeel b, geldt als plaats van dienst de woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats van de ondernemer die de dienst afneemt.In afwijking van lid 1, zijn de volgende regels van toepassing ter bepaling van de plaats van een dienst voor een ondernemer verricht:

2. In afwijking van lid 1, zijn de volgende regels van toepassing ter bepaling van deplaats van een dienst voor een ondernemer verricht:
a. de plaats van een dienst die betrekking heeft op een onroerend goed met inbegrip van diensten van experts en makelaars in onroerende goederen, het verstrekken van accommodatie in het hotelbödrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, zoals vakantie- of recreatieoorden, het verlenen van gebruiksrechten op een onroerend goed, alsmede van diensten die erop gericht zijn de uitvoering van bouwwerken voor te bereiden of te coördineren, zoals de diensten verricht door architecten en door bureaus die toezicht houden op de uitvoering van het werk, is de plaats waar het onroerend goed is gelegen;

b. de plaats van personenvervoerdiensten en goederenvervoerdiensten is de plaats waar het vervoer feitelijk plaatsvindt;

c. de plaats van een dienst bestaande in het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke evenementen, zoals beurzen en tentoonstellingen, en met de toegangsverlening samenhangende diensten, is de plaats waar deze evenementen daadwerkelijk plaatsvinden;

d. de plaats van restaurant- en cateringdiensten is de plaats waar die diensten materieel worden verricht;

e. de plaats van restaurant- en cateringdiensten die materieel worden verricht aan boord van een luchtvaartuig of schip is de plaats van vertrek van het passagiersvervoer;

f. de plaats van dienst van kortdurende verhuur van een vervoermiddel is de plaats waar dat vervoermiddel daadwerkelijk ter beschikking van de afnemer wordt gesteld; onder “kortdurende verhuur” wordt verstaan: het ononderbroken bezit of gebruik van het vervoermiddel gedurende een periode van ten hoogste dertig dagen, en voor schepen ten hoogste negentig dagen;

g. de plaats van outsourcing werkzaamheden is de plaats waar die diensten materieel worden verricht.

3. De plaats van een dienst verricht voor een andere persoon dan een ondernemer, is:

a. de plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd;

b. ingeval de dienst wordt verricht door een vaste inrichting van de dienstverrichter op een andere plaats dan die waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, dan geldt als plaats van dienst de plaats waar deze vaste inrichting zich bevindt;

c. bij gebreke van een zetel van bedrijfsuitoefening of vaste inrichting ingevolge respectievelijk onderdeel a en onderdeel b, geldt als plaats van dienst de woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats van de dienstverrichter.

4. In afwijking van lid 3, zijn de volgende regels van toepassing ter bepaling van de plaats van dienst verricht voor een andere persoon dan een ondernemer:

a. de plaats van een dienst die betrekking heeft op een onroerend goed met inbegrip van diensten van experts en makelaars in onroerende goederen, het verstrekken van accommodatie in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, zoals vakantie- of recreatieoorden, het verlenen van gebruiksrechten op een onroerend goed, alsmede van diensten die erop gericht zijn de uitvoering van bouwwerken voor te bereiden of te coördineren, zoals de diensten verricht door architecten en door bureaus die toezicht houden op de uitvoering van het werk, is de plaats waar het onroerend goed is gelegen;

b. de plaats van personenvervoerdiensten en goederenvervoerdiensten is de plaats waar het vervoer feitelijk plaatsvindt;

c. de plaats van diensten en van daarmee samenhangende diensten, in verband met culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke activiteiten, zoals beurzen en tentoonstellingen, inclusief de dienstverrichtingen van de organisatoren van dergelijke activiteiten, is de plaats waar die activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden;

d. de plaats van restaurant- en cateringdiensten is de plaats waar die diensten materieel worden verricht;

e. de plaats van restaurant- en cateringdiensten die materieel worden verricht aan boord van een luchtvaartuig of schip is de plaats van vertrek van het passagiersvervoer;

f. de plaats van dienst van kortdurende verhuur van een vervoermiddel is de plaats waar dat vervoermiddel daadwerkelijk ter beschikking van de afnemer wordt gesteld;

g. de plaats van andere dan kortdurende verhuur van een vervoermiddel is de plaats waar de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.

5. De plaats van de volgende diensten, is de plaats waar die diensten daadwerkelijk worden, verricht:

a. activiteiten die met vervoer samenhangen, zoals laden, opslag, lossen, intern vervoer en soortgelijke activiteiten;

b. deskundigenonderzoeken en werkzaamheden met betrekking tot roerende lichamelijke goederen.

6. De plaats van een dienst verricht door een tussenpersoon die in naam en voor rekening van derden handelt, is de plaats waar de onderliggende handeling overeenkomstig de bepalingen van deze wet wordt verricht.

7. De plaats van dienst van de volgende diensten is de plaats waar de persoon voor wie deze dienst wordt verricht, is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft:

a. de overdracht en het verlenen van auteursrechten, octrooien, licentierechten, handelsmerken en soortgelijke rechten;

b. diensten op het gebied van de reclame;

c. diensten verricht door raadgevende personen, ingenieurs, adviesbureaus, advocaten, accountants en andere soortgelijke diensten, alsmede gegevensverwerking en informatieverschaffing;

d. de verplichting om een beroepsactiviteit of een in dit artikel vermeld recht geheel of gedeeltelijk niet uit te oefenen;

e. bank-, financiële en verzekeringsverrichtingen met inbegrip van herverzekeringsverrichtingen en met uitzondering van de verhuur van safeloketten;

f. het beschikbaar stellen van personeel;

g. de verhuur van roerende lichamelijke zaken, met uitzondering van alle vervoermiddelen;

h. telecommunicatiediensten;

i. radio- en televisieomroepdiensten;

j. elektronische diensten.

8. In afwijking van de regeling volgens lid 7 ter zake van de diensten onder de onderdelen h, i en j, geldt als plaats van dienst de plaats waar de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft indien:

a. de afnemer een andere persoon dan een ondernemer is en

b. het totaal van de bruto vergoedingen ter zake van de diensten in het lopende kalenderjaar meer dan SRD 500.000,- (vijfhonderdduizend Surinaamse dollar) bedraagt en

c. die grens ook in het voorgaande kalenderjaar niet is overschreden.

d. De Minister kan bij beschikking de in onderdeel b genoemde omzetgrens aanpassen.

Artikel 10
Maatstaf van heffing

  1. De belasting wordt berekend over de vergoeding.
  2. Onder de vergoeding wordt verstaan het totale ter zake van de levering of de dienst in rekening gebrachte bedrag, de belasting zelf daaronder niet begrepen.
  3. Indien de vergoeding niet of slechts gedeeltelijk uit een geldsom bestaat, is de vergoeding de waarde in het economische verkeer van de tegenprestatie verhoogd met de geldsom voor zover van toepassing.
  4. Indien ter zake van de levering of de dienst meer wordt voldaan dan hetgeen in rekening is gebracht, komt in plaats daarvan in aanmerking hetgeen is voldaan.
  5. De vergoeding van de levering of de dienst tussen partijen die met elkaar verbonden zijn, wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer, indien de vergoeding minder bedraagt dan de waarde in het economische verkeer en de in rekening gebrachte BTW niet geheel of gedeeltelijk aftrekbaar is.
  6. Ten aanzien van de leveringen als bedoeld in artikel 6 lid 3, wordt de vergoeding gesteld op de aankoopprijs van de goederen of van soortgelijke goederen of, indien er geen aankoopprijs is, de kostprijs berekend op het tijdstip waarop de handeling wordt uitgevoerd.
  7. Ten aanzien van de diensten als bedoeld in artikel 7 lid 2, wordt de vergoeding gesteld op de waarde van de dienst of van soortgelijke diensten of, indien er geen waarde van de dienst is, de door de ondernemer voor het verrichten van die diensten gemaakte uitgaven.
  8. Indien de vergoeding is uitgedrukt in een andere munteenheid dan de Surinaamse dollar, wordt de wisselkoers vastgesteld overeenkomstig de laatst genoteerde verkoopkoers van de Centrale Bank van Suriname, op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt.
  9. Het is niet toegestaan om, in de gevallen waarin volgens deze wet BTW verschuldigd is, goederen of diensten aan te bieden tegen prijzen waarin de belasting niet is begrepen.
  10. De Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen met betrekking tot de bepaling van de vergoeding.

Artikel 11
Wijze van heffing

  1. De belasting wordt geheven van de ondernemer die de levering van het goed of de dienst verricht.
  2. In geval de ondernemer niet in Suriname woont of gevestigd is en aldaar geen vaste inrichting heeft van waaruit de levering van het goed of de dienst wordt verricht, en degene aan wie de levering van het goed of de dienst wordt verricht een ondernemer is die in Suriname woont of is gevestigd of aldaar een vaste inrichting heeft, wordt de belasting geheven van degene aan wie de levering van het goed of de dienst wordt verricht. De ondernemer zal, volgens het regime van verlegging van de heffing, de BTW dienen te voldoen in zijn aangifte volgens artikel 13.
  3. Bij invoer van goederen door een ondernemer kan, bij Staatsbesluit onder bepaalde voorwaarden, worden toegestaan dat de BTW niet aan de ontvanger betaald dient te worden maar wordt voldaan, volgens het regime van de verlegging van de heffing, door opname door de ondernemer-invoerder van de verschuldigde BTW bij invoer in zijn aangifte volgens artikel 13.

Artikel 12
Tijdstip van verschuldigdheid

  1. De belasting wordt verschuldigd:
    a. in gevallen waarin volgens artikel 27 een factuur moet worden uitgereikt, op het tijdstip van de uitreiking;
    b. indien uitreiking van de factuur volgens onderdeel a niet tijdig plaatsvindt, op het tijdstip waarop zij uiterlijk had moeten geschieden;
    c. in andere gevallen op het tijdstip waarop de levering of de dienst wordt verricht.
  2. In afwijking van lid 1, wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip waarop de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen.
  3. Degene die ten onrechte onder de benaming van belasting over de toegevoegde waarde of BTW gelden in rekening brengt, is:
    a. zulks verschuldigd op het tijdstip, of op de tijdstippen waarop de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen;
    b. gehouden hiervan aangifte te doen en af te dragen volgens artikel 13.

Artikel 13
Doen van aangifte en betaling

  1. De ondernemer is gehouden de in een tijdvak van aangifte verschuldigd geworden belasting op aangifte te voldoen.
  2. De ondernemer is gehouden van de volgens lid 1 verschuldigde belasting, volledig, duidelijk en zonder voorbehoud aangifte te doen bij de Inspecteur vóór de zestiende dag van de maand volgend op dat tijdvak.
  3. De Minister bepaalt bij beschikking de mogelijkheid tot het doen van aangifte via elektronische weg en onder welke voorwaarden.
  4. De volgens de aangifte verschuldigde belasting wordt bij de Ontvanger voldaan uiterlijk vóór de gestelde datum van lid 2.
  5. Indien de verschuldigde belasting niet tijdig is voldaan, zal aan de ondernemer interest in rekening worden gebracht in verband met de late betaling.
  6. Een ieder aan wie door de Inspecteur een aangiftebiljet is uitgereikt is gehouden tot het doen van aangifte.
  7. De aangifte wordt door de ondernemer ingevuld overeenkomstig de aanwijzingen bij het aangiftebiljet.
  8. De ondernemer aan wie geen aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden vóór het tijdstip waarop de belasting moet worden voldaan, de Inspecteur te verzoeken een aangiftebiljet aan hem uit te reiken.
  9. De Inspecteur kan, onder door hem gestelde voorwaarden, uitstel verlenen voor het doen van aangifte.
  10. De Minister stelt bij beschikking het model voor het aangiftebiljet vast, alsmede de aanwijzingen tot invulling van het aangiftebiljet.

Artikel 14
Regeling van aftrek belasting

  1. De in artikel 3 bedoelde belasting die de ondernemer in aftrek brengt, is:
    a. de belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een volgens artikel 27 en volgende opgemaakte factuur;
    b. de belasting welke in het tijdvak van aangifte is voldaan:
    1°. ter zake van invoer van goederen bestemd voor de ondernemer, waarbij hij beschikt over een invoerdocument waaruit voomoemde bestemming blijkt;
    2°. op grond van artikel 11 lid 2 lid ter zake van aan de ondernemer verrichte leveringen van goederen en diensten.
  2. De aftrek volgens lid 1 vindt slechts plaats voor zover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor BTW belastbare handelingen.
  3. De ondernemer brengt eveneens in aftrek de BTW volgens lid 1, voor zover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor handelingen door de als zodanig handelende ondernemer buiten Suriname verricht, waarvoor recht op aftrek zou ontstaan wanneer zij binnen Suriname zouden plaatsvinden.
  4. De aftrek van belasting vindt plaats overeenkomstig de bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de belasting aan de ondernemer in rekening wordt gebracht dan wel op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt.
  5. Indien op het tijdstip waarop de ondernemer goederen en diensten gaat gebruiken, blijkt dat de belasting voor een groter of kleiner gedeelte in aftrek is gebracht dan waartoe de ondernemer op grond van het gebruik is gerechtigd, wordt hij de te veel of te weinig afgetrokken belasting op dat tijdstip verschuldigd met als gevolg dat:
    a. de verschuldigd geworden belasting volgens artikel 13 door hem moet worden voldaan;
    b. de te weinig afgetrokken belasting bij hem alsnog in aftrek komt volgens artikel 14.
  6. Geen aftrek van belastmg vindt plaats welke in rekening is gebracht ter zake van:
    a. het verstrekken van spijzen, dranken en tabaksproducten;
    b. het verstrekken van relatiegeschenken en andere giften;
    c. het verstrekken van loon in natura en gelegenheid tot ontspanning;
    d. motorvoertuigen bestemd voor personenvervoer en van goederen of diensten die met dergelijke motorvoertuigen verband houden, uitgezonderd autodealers, autoleasebedrijven en motorvoertuigen met een maximaal toegelaten massa van meer dan 3.500 kg.
  7. Een herziening van de aftrek vindt niet plaats in geval van:
    a. naar behoren aangetoonde vernietiging, verlies of diefstal van goederen;
    b. onttrekkingen van goederen voor het verstrekken van geschenken van geringe waarde en van monsters, als bedoeld in artikel 6 lid 6.
  8. Het afstoten van goederen, welke de ondernemer in zijn onderneming heeft gebruikt, wordt niet beschouwd als een handeling die voor de berekening van de aftrek bij de ondernemer in aanmerking komt.
  9. De Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen voor:
    a. het in bepaalde gevallen geheel of gedeeltelijk uitstorten van de in lid 1 bedoelde aftrek zulks ter voorkoming dat op goederen en diensten, welke worden gebruikt voor het voeren van een zekere staat en voor personeelsvoorzieningen, de belasting geheel of gedeeltelijk niet drukt;
    b. de aftrek van de in dit artikel bedoelde belasting.

Artikel 15
Splitsing van aftrek belasting

  1. De aftrek van de in artikel 2 bedoelde belasting geschiedt met inachtneming van het volgende:
    a. van goederen en diensten, die uitsluitend worden gebruikt voor handelingen waarvoor recht op aftrek van belasting bestaat, komt de belasting geheel voor aftrek in aanmerking;
    b. van goederen en diensten, die uitsluitend worden gebruikt voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek van belasting bestaat, komt de belasting in het geheel niet voor aftrek in aanmerking;
    c. met betrekking tot goederen en diensten die zowel voor de onderdelen a en b bedoelde handelingen worden gebruikt, komt voor aftrek in aanmerking het gedeelte van de belasting dat in dezelfde verhouding staat tot die belasting als het totaal van de brutovergoedingen voor de handelingen als bedoeld in onderdeel a staat tot het totaal van de vergoedingen voor de handelingen als bedoeld in de onderdelen a en b;
    d. indien de ondernemer, naast de in lid 1 onderdeel c bedoelde handelingen, andere handelingen verricht waarvoor geen recht van aftrek bestaat, dan moet de aftrek van belasting ter zake van goederen en diensten gebruikt voor laatstbedoelde handelingen eerst in die mate van aftrek worden uitgesloten voordat lid 1, onderdeel c wordt toegepast
  2. In afwijking van het bepaalde in dit artikel inzake splitsing van belasting, worden voor de toepassing van de aftrek afzonderlijk in aanmerking genomen:
    a. onroerende goederen en rechten, als bedoeld in artikel 6 lid 2, waaraan deze zijn onderworpen;
    b. roerende goederen waarop de ondernemer voor de inkomstenbelasting afschrijft, of waarop zou kunnen worden afgeschreven indien hij aan inkomstenbelasting zou zijn onderworpen;
    c. de opbrengsten van het afstoten van eerder in zijn onderneming gebruikte bedrijfsmiddelen.
  3. Met betrekking tot de in lid 2 onderdeel a bedoelde onroerende goederen en rechten waaraan deze zijn onderworpen wordt de aftrek herzien in elk van de negen boekjaren, volgende op het boekjaar waarin de ondernemer het goed is gaan gebruiken. De herziening geschiedt telkens voor een tiende gedeelte van de belasting op basis van de voor het boekjaar geldende gegevens.
  4. Met betrekking tot de in lid 2 onderdeel b, bedoelde roerende goederen wordt de aftrek herzien in elk van de vier boekjaren, volgende op het boekjaar waarin de ondernemer het goed is gaan gebruiken. De herziening geschiedt telkens voor een vijfde gedeelte van de belasting op basis van de voor het boekjaar geldende gegevens.
  5. De herziening blijft achterwege in het boekjaar waarin de belasting voor aftrek in aanmerking komt op basis van de voor dat boekjaar geldende gegevens en niet meer dan tien procent verschilt van de in aftrek gebrachte belasting.
  6. In geval van levering door de ondernemer van de in lid 2 bedoelde goederen binnen de termijn waarin de aftrek wordt herzien, zijn het derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing. De ondernemer wordt dan geacht tot het einde van die termijn het goed voor bedrijfsdoeleinden te gebruiken uitsluitend ten behoeve van:
    a. belaste handelingen, mdien ter zake van de levering van het goed belasting verschuldigd is;
    b. vrijgestelde handelingen, indien ter zake van de levering van het goed geen belasting verschuldigd is;
    c. de herziening geschiedt in één keer bij de aangifte over het tijdvak waarin de levering plaatsvindt.
  7. Indien aannemelijk is dat het werkelijke gebruik van de in lid 1, onderdeel c bedoelde goederen en diensten, als geheel genomen, niet overeenkomt met de aldaar bedoelde verhouding, wordt het voor aftrek in aanmerking komende gedeelte van de belasting van die goederen en diensten berekend op basis van het werkelijke gebruik met als gevolg dat:
    a. de verschuldigd geworden belasting volgens artikel 13 door de ondernemer moet worden voldaan;
    b. de te weinig afgetrokken belasting bij hem alsnog in aftrek komt ingevolge artikel 17.
  8. Indien de ondernemer twee of meer goederen of diensten van dezelfde soort gebruikt, worden deze goederen en diensten geacht mede te worden gebruikt voorprestaties waarvoor geen recht op aftrek van belasting bestaat, tenzij blijkt welke van die goederen of diensten uitsluitend worden gebruikt voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat en welke uitsluitend voor prestaties worden gebruikt waarvoor dat recht wel bestaat.
  9. Het door de ondernemer afstoten van eerder in zijn onderneming gebruikte goederen wordt niet aangemerkt als een handeling die voor recht op aftrek van belasting in aanmerking komt.
  10. De Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen voor de aftrek en de herziening van de aftrek van de in dit artikel bedoelde voorbelasting.

Artikel 16
Berekening van aftrek belasting

  1. De berekening van de in artikel 15 bedoelde aftrek geschiedt op basis van de gegevens van het belastingtijdvak waarin de belasting aftrekbaar is.
  2. Het verhoudingsgetal als bedoeld in artikel 15 lid 1 onderdeel c wordt jaarlijks alsvolgt berekend:
    a. voor het eerste boekjaar wordt een voorlopig verhoudingsgetal bepaald uitgaande van een toepasselijk exploitatie-overzicht;
    b. bij de aangifte over het laatste tijdvak van aangifte van dat jaar vindt een herziening van dit voorlopig verhoudingsgetal plaats overeenkomstig de werkelijke gegevens van het gehele boekjaar die dan het definitief verhoudingsgetal van dat jaar wordt;
    c. dat definitief verhoudingsgetal wordt dan het voorlopig verhoudingsgetal voor het volgende boekjaar;
    d. met uitzondering van het eerste boekjaar, hoeft de ondernemer de herziening van de aftrek niet te doen wanneer het verschil tussen het voorlopig en het definitief verhoudingsgetal niet meer dan 10% bedraagt.
  3. De herziening als bedoeld in artikel 15 lid 3 tot en met lid 7, geschiedt op basis van de gegevens van het belastingtijdvak waarin de ondernemer de goederen of diensten is gaan gebruiken.

Artikel 17

Teruggaaf van belasting

  1. Ingeval de voor aftrek in aanmerking komende belasting meer bedraagt dan de in het tijdvak verschuldigd geworden belasting, wordt het verschil aan de ondernemer terugbetaald.
  2. De terugbetaling van het voor teruggaaf in aanmerking’ komende bedrag aan de ondernemer moet plaatsvinden binnen één maand nadat zijn recht op teruggaaf van belasting is ontstaan.
  3. De in lid 2 bedoelde termijn kan worden opgeschort met een periode van maximaal twee maanden. De Inspecteur dient de ondernemer schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte te stellen van deze opschorting.
  4. Indien het voor teruggaaf in aanmerking komende bedrag minder bedraagt dan SRD 1.000,- (duizend Surinaamse dollar) kan de Inspecteur beslissen dat het verrekend moet worden in een door hem aangewezen tijdvak.
  5. De Ontvanger kan beslissen om de voor teruggaaf in aanmerking komende belasting te verrekenen met op grond van deze wet uitstaande belastingschulden, rentes, boetes en kosten van de ondernemer.
  6. Indien de terugbetaling van belasting niet uiterlijk binnen de gestelde termijn van lid 2 en lid 3 plaatsvindt, heeft de ondernemer recht op vergoeding van interest in verband met late terugbetaling.
  7. De beslissing om een teruggaaf volgens lid 1 geheel dan wel gedeeltelijk niet toe te kennen, wordt door de Inspecteur bij een voor bezwaar vatbare beschikking genomen.
  8. De Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen voor de teruggaaf van belasting, verrekening en te vergoeden interest volgens dit artikel.

HOOFDSTUK III

HEFFING TER ZAKE VAN INVOER

Artikel 18

Invoer

Invoer is het brengen van goederen in het vrije verkeer in Suriname.

Artikel 19

Douanewaarde

  1. De belasting bij invoer wordt berekend over de douanewaarde, vermeerderd met het invoerrecht, de accijnzen en de andere bij invoer verschuldigde heffingen, met uitzondering van de ter zake van die invoer verschuldigde BTW.
  2. De douanewaarde als bedoeld in lid 1 wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen inzake de waarde die zijn opgenomen in de Wet Tarief van Invoerrechten 1996.

Artikel 20

Douanewetgeving

  1. Op de heffing van de belasting die ter zake van de invoer verschuldigd is, zijn de bepalingen van de Wet Tarief van Invoerrechten 1996 en de Scheepvaartwet 1908 van overeenkomstige toepassing.
  2. Voor zover krachtens de Wet Tarief van Invoerrechten 1996 of de Scheepvaartwet 1908 inzake de heffing van invoerrechten rechtsmiddelen openstaan, geldt hetgeen ten aanzien van de invoerrechten onherroepelijk is komen vast te staan, ook onherroepelijk voor de belasting.
  3. De Minister kan bij beschikking, onder hem te stellen voorwaarden, vrijstelling van belasting verlenen voor de invoer van:
    a. goederen op grond van het Grondstoffenbesluit 1997 (S.B. 1997 no. 48 zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2021, no. 32);
    b.  overige goederen waarvoor aanspraak op vrijstelling van invoerrechten bestaat, zulks met uitzondering van goederen die voldoen aan de CARICOM oorsprongregels.

HOOFDSTUK IV

BIJZONDERE REGELINGEN

Artikel 21
Drempelomzet

1 De in Suriname woonachtige of gevestigde ondernemer die per kalenderjaar in Suriname een belaste omzet exclusief BTW behaalt van SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar) of minder, is vrijgesteld van de in deze wet opgenomen verplichtingen waaronder het doen van aangifte en het betalen van belasting, en heeft evenmin de rechten die door deze wet aan ondernemers worden toegekend, met name het recht op aftrek van de BTW.

2. De ondernemer die per kalenderjaar qua omzet de grens van SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar) exclusief BTW overschrijdt, heeft de verplichting zich terstond te registreren voor de BTW-heffing.

3. Indien een ondernemer meer dan één economische activiteit heeft, worden voor dit artikel al zijn economische activiteiten gezamenlijk in aanmerking genomen ter bepaling van zijn omzet exclusief BTW.

4. Indien de ondernemer die is vrijgesteld van het voldoen van de belasting op grond van lid 1 in een kalenderjaar een omzet, exclusief BTW heeft behaald van meer dan SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar), dient over het deel van de omzet waarmee het voormelde grensbedrag wordt overschreden belasting te worden voldaan. In dat geval zal de ondernemer voor wat betreft zijn gehele omzet in de daarop volgende twee kalenderjaren niet meer in aanmerking komen voor de in lid 1 bedoelde vrijstelling, zelfs indien gedurende voornoemde periode zijn omzet de grens van SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar) niet overschrijdt.

5. Indien een ondernemer die een omzet van meer dan SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar) heeft, gedurende een bepaald kalenderjaar een omzet haalt die SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar) niet overschrijdt, dan kan hij op zijn verzoek en met toestemming van de Inspecteur, de vrijstelling genieten als bedoeld in lid 1 voor het daaropvolgende kalenderjaar. In zulk geval is lid 4 dan van overeenkomstige toepassing.

6. Een ondernemer kan op zijn verzoek, door de Inspecteur toestemming worden verleend om bij een omzet van SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar) of minder toch de rechten en verplichtingen volgens de wet op hem van toepassing te laten zijn. In dit geval zal de ondernemer in de daaropvolgende 2 kalenderjaren de rechten en verplichtingen hebben van een ondernemer met een omzet die SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar) overschrijdt.

7. De Inspecteur oordeelt binnen dertig (30) dagen, bij beschikking op het volgens lid 5 en lid 6 ingediende verzoek.

8. Indien naar oordeel van de Inspecteur de ondernemer per kalenderjaar een omzet heeft van meer dan SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar), registreert de Inspecteur deze overeenkomstig de overige leden van dit artikel.

9. De Minister kan bij beschikking de in lid 1 genoemde omzetgrens aanpassen en tevens nadere regels vaststellen, ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 22

Overgang algemeenheid van goederen

  1. Bij de overgang van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen of diensten al dan niet tegen vergoeding of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, wordt geacht dat geen leveringen of diensten plaatsvinden en treedt degene op wie de goederen overgaan in de plaats van de overdrager.
  2. De Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 23
Teruggaaf van belasting op verzoek

  1. Op verzoek van de ondernemer wordt teruggaaf verleend van de belasting ter zake van leveringen en diensten, voor zover de vergoeding:
    a. niet is of niet zal worden ontvangen en kan worden aangetoond door de ondernemer;
    b. wordt terugbetaald omdat een vermindering van de vergoeding is verleend of omdat de goederen in ongebruikte staat zijn teruggenomen;
    c. wordt terugbetaald door ontbinding of vernietiging van de overeenkomst;
    d. evenals in geval de BTW niet verschuldigd was.
  2. De ondernemer betaalt met uitreiking van een kredietnota in de gevallen als bedoeld in lid 1 onderdelen b en c aan zijn contractspartij het teveel gefactureerde BTW terug die de contractspartij kan behouden in de mate hij de BTW op de oorspronkelijke factuur niet heeft kunnen aftrekken.
  3. De ondernemer die volgens artikel 14 belasting in aftrek heeft gebracht ter zake van aan hem verrichte leveringen van goederen en diensten, wordt het afgetrokken bedrag naar evenredigheid als belasting verschuldigd op het tijdstip waarop en voor zover redelijkerwijs moet worden aangenomen dat hij de vergoeding waarop dat bedrag betrekking heeft, niet of niet geheel zal betalen dan wel heeft terugontvangen.
  4. De verschuldigdheid van belasting volgens lid 3 ontstaat één jaar na de opeisbaarheid van de vergoeding, voorzover deze op dat tijdstip nog niet is betaald, en wordt vervolgens op grond van artikel 13 voldaan.
  5. Een verzoek om teruggaaf van belasting geschiedt bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan.
  6. De Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 24

Kasstelsel

De Minister kan bij beschikking regels stellen volgens welke daarbij aangewezen ondernemers die niet aan ondernemers plegen te leveren of diensten plegen te verrichten, de belasting ter zake van leveringen en diensten worden verschuldigd op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan. De belasting wordt dan berekend over de voldane vergoeding.

HOOFDSTUK V

NAHEFFING

Artikel 25
Naheffingsaanslag

  1. Belasting welke op aangifte behoort te worden voldaan en die niet of slechts gedeeltelijk is betaald, of belasting welke te veel in aftrek is gebracht, kan bij aanslag worden nageheven.
  2. De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of waarin de belasting teveel in aftrek is gebracht.
  3. Indien het niet of slechts gedeeltelijk betalen van de verschuldigde of teveel in aftrek gebrachte belasting het gevolg is van opzet of grove schuld, vervalt de bevoegdheid tot naheffing na verloop van tien jaren.

4.1 De naheffingsgrondslag wordt door de Inspecteur zo nodig tot een geschat bedrag vastgesteld en opgelegd aan degene die de belasting verschuldigd was, of aan degene die teveel belasting in aftrek heeft gebracht,

5. Heffingsrente wordt berekend indien een naheffingsaanslag ingevolge lid 1 is vastgesteld.

6. De Inspecteur stelt het bedrag van de heffingsrente vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

7. De Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen ter uitvoering van de heffingsrente volgens dit artikel.

HOOFDSTUK VI

ADMINISTRATIEVE EN OVERIGE VERPLICHTINGEN

Artikel 26

Voeren van administratie

  1. De ondernemer is gehouden een administratie te voeren ter zake van:
    a. de door hem en aan hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten, van de invoer van goederen in en de uitvoer van goederen uit Suriname, alsmede van andere gegevens die van belang zijn voor de heffing van de belasting;
    b. de aan hem en door hem uitgereikte facturen en andere documenten, zoals kassastrookjes;
    c. de uitgaven en ontvangsten ter zake van de aan hem en door hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten;
    d. het betrekken van de voor hem ingevoerde goederen;
    e. de door hem toegepaste aftrek van belasting.
  2. De Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 27

Uitreiking van facturen

  1. De ondernemer is verplicht gedagtekende en doorlopend genummerde facturen aan zijn afnemers uit te reiken, indien die afnemers ondernemers zijn:
    a. ter zake van zijn verrichte belaste leveringen of diensten;
    b. ter zake van vooruitbetalingen aan hem gedaan, voordat de belaste levering of dienst is verricht.
  2. De ondernemer die op eigen naam en voor eigen rekening goederen invoert en die de door hem ingevoerde goederen doorlevert, is eveneens verplicht voor deze leveringen aan zijn afnemers gedagtekende en doorlopend genummerde facturen uit te reiken.
  3. De facturen dienen te worden uitgereikt binnen vijftien dagen na afloop van de maand waarin het goed is geleverd of de dienst is verricht. In geval van vooruitbetalingen als bedoeld in lid 1 onderdeel b, dient de factuur telkens te worden uitgereikt vóór het tijdstip van de opeisbaarheid daarvan.
  4. Op de factuur dient het bedrag van de verschuldigde belasting te worden vermeld.
  5. De ondernemer is verplicht een dubbel op te maken van de door hem uitgereikte facturen.
  6. De ondernemer die ten behoeve van een ander douanehandelingen verricht, is gehouden zijn opdrachtgever, binnen vijftien dagen nadat de goederen zijn ingevoerd, een afrekening te verstrekken waarin de ter zake van de invoer betaalde belasting afzonderlijk wordt vermeld. De opdrachtgever dient een afschrift te worden verstrekt van het invoerdocument waarop de goederen zijn ingevoerd.
  7. Indien de afnemer geen ondernemer is, kan de ondernemer gebruik maken van een kasregistratiesysteem als bedoeld in artikel 28 lid 2. Bij gebreke aan zulk kasregistratiesysteem, dient de ondernemer aan de afnemer die niet een ondernemer is een factuur uit te reiken.

Artikel 28
Factuurvereisten

  1. Op de factuur zijn de volgende vermeldingen verplicht:
    a. de datum van uitreiking;
    b. een opeenvolgend nummer, met één of meer reeksen, waardoor de factuur éénduidig wordt geïdentificeerd;
    c. het fiscaal identificatienummer waaronder de ondernemer de levering of de dienst heeft verricht;
    d. het fiscaal identificatienummer van de afnemer aan wie de levering of dienst is verricht en van wie de belasting wordt geheven,
    e. de naam en het adres van de ondernemer en zijn afnemer;
    f. de hoeveelheid en de aard van de geleverde goederen of de omvang en de aard van de verrichte diensten;
    g. de datum waarop de levering of de dienst heeft plaatsgevonden of is voltooid;
    h. de vergoeding met betrekking tot elk tarief of elke vrijstelling, de eenheidsprijs exclusief belasting;
    i. het toegepaste tarief;
    j. het verschuldigde bedrag van de belasting;
    k. in geval van een vrijstelling, vermelding daarvan;
    l. voor de levering en invoer van motorvoertuigen het merk, het model, de cilinderinhoud, en het chassisnummer, en voor werkzaamheden aan het motorvoertuig de nummerplaat;
    m. wanneer de afnemer tot voldoening van de belasting is gehouden, de vermelding “BTW verlegd”.
  2. Ondernemers die gebruik maken van een kasregistratiesysteem voor verkopen dienen het systeem zodanig in te richten dat:
    a. een afschrift van de door de ondernemer te bewaren kassastrook kan worden afgegeven aan de afnemer;
    b. de gegevens, bedoeld in lid 1 onderdelen a, b, c en d, voor wat betreft de naam en het adres van de ondernemer, onderdelen f, g, h, i, j en k, duidelijk en overzichtelijk per transactie op de kassastrook staan.
  3. De Minister kan bij beschikking nadere regels geven ter zake van de gegevens welke moeten worden vermeld in de facturen en het dubbel daarvan.

Artikel 29
Wijze van uitreiking facturen

  1. Facturen mogen zowel op papier worden uitgereikt als, onder voorbehoud van aanvaarding door de afnemer, elektronisch worden verzonden.
  2. Elektronisch verzonden facturen worden door de Inspecteur aanvaard, mits de authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud, alsmede de leesbaarheid ervan wordt gewaarborgd.
  3. Ingeval facturen elektronisch worden opgeslagen, worden de gegevens die de authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud waarborgen, eveneens opgeslagen.
  4. Bij een reeks elektronische facturen die aan dezelfde afnemer wordén verzonden of ter beschikking worden gesteld, hoeven de voor de verschillende facturen gelijke vermeldingen slechts één keer te worden opgenomen, voorzover voor elke factuur alle informatie toegankelijk is.
  5. De Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen ter uitvoering van dit artikel

Artikel 30
Overzichtelijkheid van administratie

  1. De in artikel 26 bedoelde administratie wordt in de Nederlandse taal op zodanige duidelijke en overzichtelijke wijze gevoerd en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze bewaard, dat ten allen tijde duidelijkheid bestaat omtrent de rechten en verplichtingen van de ondernemer, alsmede over de overige voor de heffing van de belasting van belang zijnde gegevens.
  2. De ondernemer is verplicht de administratie gedurende een periode van tien jaren te bewaren.

Artikel 31
Wijze van uitreiking facturen

  1. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de Inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.
  2. De ondernemer is gehouden de Inspecteur alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs kan worden gevraagd, met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en werking van de administratie.
  3. De ondernemer is gehouden desgevraagd aan de Inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing te zijnen aanzien.
  4. De ondernemer is gehouden, de in artikel 30 bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten die invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, desgevraagd aan de Inspecteur ter inzage te verstrekken.
  5. De in lid 4 bedoelde verplichting geldt onverminderd voor een derde bij wie zich gegevensdragers bevinden van degene die gehouden is deze, of de inhoud daarvan, aan de Inspecteur voor raadpleging beschikbaar te stellen.
  6. De Inspecteur stelt degene wiens gegevensdragers hij bij een derde voor raadpleging vordert gelijktijdig in kennis van de vordering hiertoe.
  7. De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud binnen een door de Inspecteur te bepalen termijn, te worden verstrekt op een door de Inspecteur te bepalen wijze.
  8. Een ieder die gehouden is inlichtingen of gegevens te verstrekken moet toestaan dat van de voor de raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt.

Artikel 32
Verlening van toegang

  1. Degene die een gebouw of grond in gebruik heeft, is verplicht de Inspecteur desgevraagd toegang te verlenen tot alle gedeelten van dat gebouw en alle grond voor zover dat ingevolge deze wet in te stellen onderzoek nodig is.
  2. De gevraagde toegang moet, met uitzondering van zaterdagen, zondagen en de algemeen erkende feestdagen, worden verleend tussen acht uur ’s ochtends en zes uur ’s avonds;.
  3. Indien het gebouw of de grond wordt gebruikt voor het uitoefenen van een onderneming wordt, voor zover het redelijkerwijs niet mogelijk is het onderzoek te doen plaatsvinden gedurende de in lid 2 van dit artikel bedoelde uren, de gevraagde toegang verleend tijdens de uren waarin het gebruik voor de uitoefening van die onderneming feitelijk plaatsvindt.
  4. De gebruiker van het gebouw of de grond is verplicht desgevraagd de aanwijzingen te geven die voor het onderzoek nodig zijn.

Artikel 33
Invordering van belasting en belastingheffing van derden

  1. De in de artikelen 30 tot en met 32 geregelde verplichtingen zijn van overeenkomstige toepassing op de invordering van de belasting.
  2. Met betrekking tot ondernemers zijn de in de artikelen 30 en 31 geregelde verplichtingen van overeenkomstige toepassing op de belastingheffing van derden.

Artikel 34
Geen beroep op geheimhoudingsplicht

  1. Voor een weigering om te voldoen aan de in de artikel 31 omschreven verplichtingen kan niemand zich met vrucht beroepen op de omstandigheid dat hij uit enigerlei hoofde tot geheimhouding verplicht is, zelfs niet indien deze hem bij een wettelijke bepaling is opgelegd.
  2. De Minister kan, met inachtneming van het advies van de President van de Centrale Bank van Suriname, nadere regels stellen ten aanzien van de medewerking te verlenen door banken en kredietinstellingen.

Artikel 35
Geen terbeschikkingstelling van gegevensdragers

Een ondernemer die niet of slechts gedeeltelijk voldoet aan de vordering gegevensdragers, of de inhoud daarvan, voor raadpleging beschikbaar te stellen, wordt voor de toepassing van de artikelen 48 lid 5 en 49 lid 5 geacht niet volledig te hebben voldaan aan de bij artikelen 30 tot en met 32 opgelegde verplichtingen, tenzij aannemelijk is dat dit het gevolg is van overmacht

Artikel 36
Boekhouding in andere muntsoort

  1. Onverminderd hetgeen omtrent het voeren van een administratie in deze wet is bepaald, kan de ondernemer op schriftelijk verzoek en onder de Minister te stellen voorwaarden, zijn boekhouding voeren in een andere taal en in een door de Minister aan te wijzen muntsoort.
  2. Indien lid 1 van dit artikel van toepassing is, worden de bedragen die in deze wet zijn genoemd, tot de door de Minister aangewezen muntsoort herleid volgens de door de Centrale Bank van Suriname vastgestelde geünificeerde wisselkoers.
  3. Indien lid 1 van toepassing is, wordt de betaling van de verschuldigde belasting eveneens gedaan in de aangewezen muntsoort.

HOOFDSTUK VII

ADMINISTRATIEVE BOETEN

Artikel 37
Niet of te late indiening van aangifte

  1. Indien de belastingplichtige de aangifte ingevolge artikel 13 lid 1 niet, dan wel niet binnen de in lid 2 van voormeld artikel gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur een administratieve boete kan opleggen van ten hoogste SRD 10.000,- (tienduizend Surinaamse dollar).
  2. De Inspecteur legt de boete als bedoeld in lid 1 bij een voor bezwaar vatbare beschikking op.
  3. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete als bedoeld in lid 1, vervalt door het verloop van 5 (vijf) jaar na het einde van de termijn waarbinnen de aangifte had moeten worden gedaan.

Artikel 38
Niet of te late betaling

  1. Indien de belastingplichtige de belasting niet of gedeeltelijk niet vóór het in artikel 13 lid 2 genoemde tijdstip heeft voldaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur een administratieve boete kan opleggen van ten hoogste SRD 10.000,- (tienduizend Surinaamse dollar).
  2. De Inspecteur legt de boete als bedoeld in lid 1 bij een voor bezwaar vatbare beschikking op.
  3. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete als bedoeld in lid 1 vervalt door het verloop van 5 (vijf) jaar na het einde van het kalenderjaar waarbinnen de betaling had moeten worden gedaan.

Artikel 39
Opzet of grove schuld

  1. Indien het niet of gedeeltelijk niet tijdig betalen van de belasting het gevolg is van opzet of grove schuld van de belastingplichtige, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de Inspecteur een administratieve boete kan opleggen van ten minste vijf procent en ten hoogste honderd procent van het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald.
  2. De Inspecteur kan de boete als bedoeld in lid 1 op een ander moment opleggen dan het moment waarop de naheffingsaanslag wordt vastgesteld.
  3. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete als bedoeld in lid 1 vervalt door het verloop van tien jaar na het einde van het kalenderjaar waarbinnen de betaling had moeten worden gedaan.
  4. Een ingevolge dit artikel opgelegde administratieve boete wordt naar evenredigheid verlaagd, indien de aanslag waarover boete is berekend wordt verminderd of vernietigd.

Artikel 40
Oplegging van administratieve boete

  1. De Inspecteur legt de administratieve boete op bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
  2. Op verzoek van de belastingplichtige, die de beschikking onvoldoende begrijpt als gevolg van zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal, wordt de beschikking mondeling toegelicht in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 41
Administratieve verplichtingen en administratieve boete

  1. De bepalingen betreffende administratieve verplichtingen, zijn ter zake van het opleggen van een administratieve boete van overeenkomstige toepassing.
  2. In afwijking van lid 1 is de belastingplichtige, tegen wie het onderzoek naar de oplegging van een administratieve boete is gericht, zelf niet gehouden tot het mondeling of schriftelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen.

Artikel 42
Gronden van administratieve boete

  1. Indien de Inspecteur overweegt om op grond van artikel 39 een administratieve boete op te leggen, stelt de Inspecteur de bel&itingplichtige voorafgaand aan de definitieve oplegging op de hoogte van de gronden waarop het voornemen van de oplegging van de administratieve boete berust.
  2. De Inspecteur stelt de belastingplichtige binnen een door hem vast te stellen termijn van ten hoogste twee weken in de gelegenheid de vermelde gronden gemotiveerd te betwisten.

Artikel 43
Oproep tot horen

  1. De Inspecteur kan de belastingplichtige ten aanzien van wie de redelijke verwachting bestaat dat hem op grond van artikel 39 een administratieve boete zal worden opgelegd, schriftelijk oproepen om te worden gehoord.
  2. In de oproep volgens lid 1, deelt de Inspecteur de belastingplichtige mede dat hij zich desgewenst kan doen bij staan.
  3. Voor het in lid 1 bedoelde gesprek aanvangt, deelt de Inspecteur de belastingplichtige mede dat deze niet verplicht is te antwoorden.
  4. De Inspecteur kan op verzoek van de belastingplichtige die kennelijk de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, toestaan dat bij het gesprek een tolk aanwezig is.

Artikel 44
Inzage in gegevensdragers

Op diens verzoek stelt de Inspecteur de belastingplichtige, die opgeroepen is om te worden gehoord, in de gelegenheid inzage te nemen in de gegevensdragers waarop het voornemen tot het opleggen van een administratieve boete is gebaseerd.

Artikel 45
Geen oplegging van administratieve boete

Een administratieve boete als bedoeld in artikel 39 wordt niet opgelegd, indien de belastingplichtige de verschuldigde belasting betaalt vóórdat hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de Belastingdienst bekend is of op • het punt staat bekend te worden met het niet of gedeeltelijk niet betaald zijn van verschuldigde belasting.

Artikel 46
Vervallen van administratieve boete

  1. De bevoegdheid tot het opleggen van een administratieve boete als bedoeld in artikel 39 vervalt, indien de belastingplichtige voor het vergrijp waarvoor de administratieve boete kan worden opgelegd bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is vrijgesproken, ontslagen van rechtsvervolging of veroordeeld.
  2. Indien op grond van lid 1 een recht tot het opleggen van een administratieve boete vervalt voor een administratieve boete die reeds is betaald, wordt de alsdan ten onrechte geheven administratieve boeten teruggegeven.

HOOFDSTUK VII

BEZWAAR EN BEROEP

Artikel 47
Indiening van bezwaarschrift

  1. Degene, die bezwaar heeft tegen hem opgelegde naheffingsaanslag of tegen een ingevolge enige bepaling van de wet door de Inspecteur genomen beschikking, kan binnen zestig dagen na de dagtekening van de aanslag of van het ter post bezorgde of uitgereikte afschrift van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur.
  2. De belastingplichtige, die bezwaar heeft tegen het bedrag dat door hem als belasting op aangifte is voldaan, kan binnen zestig dagen nadat de belasting op grond van artikel 13 lid 2 uiterlijk moet zijn voldaan, een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur.
  3. In het bezwaarschrift dienen de gronden van het bezwaar en het bestreden belastingbedrag duidelijk te worden vermeld.

Artikel 48
Uitspraak op bezwaarschrift

  1. Op het bezwaarschrift wordt uitspraak gedaan door de Inspecteur.
  2. Een afschrift van de uitspraak wordt bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs aan de belastingplichtige uitgereikt,
  3. Indien de belastingplichtige het verlangen daartoe te kennen geeft, wordt hij door of namens de Inspecteur vóór de uitspraak gehoord.
  4. De Inspecteur kan de belastingplichtige ook ambtshalve oproepen tot het verstrekken van inlichtingen.
  5. Indien het bezwaar is gericht tegen een naheffingsaanslag met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 30 tot en met 32, wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de naheffingsaanslag gehandhaafd, tenzij is gebleken, dat en in hoeverre de naheffingsaanslag onjuist is.
  6. De inspecteur doet een met redenen omklede uitspraak op het bezwaarschrift uiterlijk binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift.
  7. Indien de inspecteur niet in de gelegenheid is om binnen de in lid 6, bedoelde termijn uitspraak, op het bezwaar te doen, stelt hij de belanghebbende hiervan schriftelijk in kennis, onder mededeling van de reden waarom nog geen uitspraak kan worden gedaan.
  8. De Inspecteur kan met schriftelijke toestemming van de Minister de uitspraak voor ten hoogste 1 (één) jaar verdagen.
  9. Het verstrijken van de in lid 6 en lid 7 bedoelde termijn ontheft de Inspecteur niet van zijn verplichting om uitspraak te doen.

Artikel 49
Indienen van beroepschrift

  1. Degene, die bezwaar heeft tegen de uitspraak op zijn bezwaarschrift kan binnen zestig dagen nadat het afschrift ter post is bezorgd of tegen ontvangstbewijs is uitgereikt, in beroep gaan bij de Raad van Beroep.
  2. Het beroep moet worden ingediend op basis van de regels die ter zake zijn opgenomen in de Inkomstenbelasting 1922 (G.B. 1921 no. 112, geldende tekst G.B. 1960 no. 84, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2021 no. 176) en Wet Tarief Invoerrechten 1996 (S.B. 1995 no. 111), en is gericht tegen één uitspraak.
  3. Uit het beroepschrift moet een conclusie kunnen worden getrokken aangaande het belastingbedrag.
  4. Het beroep wordt behandeld overeenkomstig de regels die ter zake zijn gesteld in de Inkomstenbelasting 1922 (G.B. 1921 no. 112, geldende tekst G.B. 1960 no. 84, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2021 no. 176) en Wet Tarief Invoerrechten 1996 (S.B. 1995 no. 111).
  5. De Raad van Beroep wijst het beroep af, indien niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 30 tot en met 32, tenzij gebleken is, dat en in hoeverre de beslissing waartegen beroep is aangetekend, onjuist is.
  6. De Raad van Beroep wijst het beroep eveneens af, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij gebleken is, dat en in hoeverre de beslissing waartegen beroep is aangetekend, onjuist is.

HOOFDSTUK IX

HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID

Artikel 50
Mede aansprakelijkheid

Indien door toedoen van een ander dan de belastingplichtige ten onrechte geen of te weinig belasting is geheven, dan wel ten onrechte geheel of gedeeltelijke teruggaaf is verleend, is die ander hoofdelijk aansprakelijk voor die belasting en voor de daaruit voortvloeiende boeten en kosten.

HOOFDSTUK X

VERTEGENWOORDIGING

Artikel 51
Krachtens volmacht of vergunning

  1. Vertegenwoordiging kan plaatshebben krachtens volmacht of met vergunning van de Inspecteur.
  2. Degene die zich wil laten vertegenwoordigen, na te zijn opgeroepen voor een onderhoud met de Inspecteur voor het mondeling verstrekken van gegevens en inlichtingen, is desgevorderd gehouden zelfbij dat onderhoud aanwezig te zijn.

Artikel 52
Vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuurders

De bevoegdheden en de verplichtingen van een rechtspersoon of een niet rechtspersoonlijkheid bezittend samenwerkingsverband kunnen door iedere bestuurder worden uitgeoefend of worden nagekomen.

Artikel 53
Wettelijke vertegenwoordiger

De bevoegdheden en de verplichtingen van een minderjarige, een onder curatele gestelde of iemand die in staat van faillissement is verklaard, of wiens vermogen onder bewind is gesteld, kunnen worden uitgeoefend of worden nagekomen door hun wettelijke vertegenwoordiger, curator of bewindvoerder, desgevorderd zijn deze personen tot nakoming verplicht.

Artikel 54
Uitsluiting van vertegenwoordiging

Om geldige redenen kan de Inspecteur vertegenwoordiging in de nakoming van een verplichting uitsluiten, indien de vertegenwoordigde zelf tot nakoming in staat is.

Artikel 55
Niet toepasselijk op strafvordering

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op strafvordering.

HOOFDSTUK XI

INVORDERING

Artikel 56
Ontvanger belast met invordering

  1. De Ontvanger is belast met de invordering van de ingevolge deze wet verschuldigde belasting, boeten, rentes en kosten.
  2. Naast de bevoegdheden, die de Ontvanger heeft op grond van de Wet van 3 april 1869, no. 23 (geldende tekst, G.B. 1937, no. 143) beschikt de Ontvanger ook over de bevoegdheden die een schuldeiser heeft op grond van enig andere wettelijke bepaling.
  3. Naheffingsaanslagen als bedoeld in artikel 25 zijn invorderbaar vijftien dagen na dagtekening van de aanslag, waarna de Ontvanger zonder enige aanmaning of waarschuwing tot gerechtelijke invordering overgaat, waarbij het bevel tot betaling zonder verder ten uitvoer kan worden gelegd.
  4. In afwijking van lid 3 van dit artikel is een aanslag terstond invorderbaar, indien:
    a. de belastingschuldige in staat van faillissement is verklaard, dan wel in geval van inbeslagneming van zijn roerende en onroerende goederen door of vanwege de Staat;
    b. de Ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van de belastingschuldige voor het verhaal door de Ontvanger zullen verdwijnen;
    c. de belastingschuldige Suriname metterwoon wil verlaten, dan wel zijn plaats van vestiging wil overbrengen naar een plaats buiten Suriname;
    d. de belastingschuldige buiten Suriname woont of is gevestigd, dan wel in Suriname geen vaste woon- of verblijfplaats of plaats van vestiging heeft en de Ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat de belastingschuld niet kan worden betaald;
    e. goederen van de belastingschuldige worden verkocht of uitgewonnen ten gevolge van een beslaglegging namens derden;
    f. de aanslag is opgelegd in verband met het niet of slechts gedeeltelijk betalen van de belasting als gevolg van opzet of grove schuld.

HOOFDSTUK XII

GEHEIMHOUDINGSPLICHT

Artikel 57
Ambtelijke en niet-ambtelijke geheimhoudingsplicht

  1. Het is een ieder verboden hetgeen hem in zijn ambt of betrekking bij de uitvoering van deze wet blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan nodig is voor de uitoefening van dat ambt of die betrekking of voor de heffing, controle of inning van verschuldigde belasting.
  2. Het verbod van lid 1 geldt mede voor niet-ambtelijke deskundigen, die in verband met de uitvoering van deze wet worden geraadpleegd of met enige werkzaamheid worden belast.

HOOFDSTUK XIII

STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN

Artikel 58
Geldboete

  1. Degene die aan anderen dan ondernemers goederen en diensten aanbiedt tegen prijzen waarin de belasting niet is begrepen, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste SRD 10.000,- (tienduizend Surinaamse dollar).
  2. Het niet voldoen aan verplichtingen omschreven inde artikelen 13 lid 5 en lid 6, 28 lid 1, 31 lid 4, 31 lid 8, 32 lid 1 en 33 wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste SRD 50.000,- (vijftigduizend Surinaamse dollar).

Artikel 59
Hechtenis of boete

  1. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste SRD 50.000,- (vijftigduizend Surinaamse dollar) of, indien dit hoger is, ten hoogste éénmaal het bedrag van des gevolgd te weinig geheven belasting, wordt gestraft degene die volgens deze wet verplicht is tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt.
  2. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste SRD 50.000,- (vijftigduizend Surinaamse dollar) of, indien dit hoger is, ten hoogste éénmaal het bedrag van de des gevolgd te weinig geheven belasting, wordt gestraft degene die volgens deze wet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan en deze voor dit doel niet, onjuist of onvolledig ter beschikking stelt.
  3. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste SRD 50.000,- (vijftigduizend Surinaamse dollar) of, indien dit hoger is, ten hoogste éénmaal het bedrag van de des gevolgd te weinig geheven belasting, wordt gestraft degene die volgens deze wet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking stelt.
  4. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste SRD 50.000,- (vijftigduizend Surinaamse dollar) of, indien dit hoger is, ten hoogste éénmaal het bedrag van de des gevolgd te weinig geheven belasting, wordt gestraft degene die volgens deze wet verplicht is tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens deze wet te stellen eisen en zijn administratie niet overeenkomstig de gestelde eisen voert.
  5. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste SRD 50.000,- (vijftigduizend Surinaamse dollar), indien dit hoger is, ten hoogste éénmaal het bedrag van de des gevolgd te weinig geheven belasting, wordt gestraft degene die volgens deze wet verplicht, is bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdrager en deze niet overeenkomstig de gestelde eisen bewaart.
  6. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste SRD 50.000,- (vijftigduizend Surinaamse dollar), indien dit hoger is, ten hoogste éénmaal het bedrag van de des gevolgd te weinig geheven belasting, wordt gestraft degene die volgens deze wet verplicht is tot het verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 31 lid 2 en deze niet verleent.
  7. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste SRD 50.000,- (vijftigduizend Surinaamse dollar), indien dit hoger is, ten hoogste éénmaal het bedrag van de des gevolgd te weinig geheven belasting, wordt gestraft degene die volgens deze wet verplicht is tot het uitreiken van een factuur en geen, onjuiste of onvolledige factuur uitreikt.

Artikel 60
Gevangenisstraf of boete

  1. Degene die met een oogmerk om geen of te weinig belasting te betalen een bij deze wet voorziene aangifte opzettelijk niet doet, of niet binnen de daarvoor gestelde termijn doet, of opzettelijk een der feiten begaat als omschreven in artikel 59, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van ten hoogste SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar) of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste driemaal van het bedrag van de te weinig betaalde belasting.
  2. Degene die met een oogmerk om geen of te weinig belasting te betalen een bij deze wet voorziene aangifte opzettelijk onjuist of onvolledig doet, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van ten hoogste SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar) of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste driemaal het bedrag van de te weinig betaalde belasting.
  3. Het recht op strafvordering ingevolge dit artikel vervalt indien de belastingplichtige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de Belastingdienst bekend is of op het punt staat bekend te worden met de onjuistheid, volledigheid of valsheid.
  4. Degene die in strijd met het bepaalde in artikel 12 lid 3 handelt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van ten hoogste SRD 1.000.000,- (één miljoen Surinaamse dollar) of, indien het ten onrechte in rekening gebrachte bedrag hoger is, ten hoogste driemaal dit bedrag.

Artikel 61
Schending van geheimhouding

1. Degene, die opzettelijk de bij artikel 57 opgelegde geheimhoudingsplicht schendt, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie jaren of een geldboete van ten hoogste SRD 500.000,- (vijfhonderdduizend Surinaamse dollar).

2. Degene aan wiens schuld schending van de geheimhoudingsplicht te wijten is, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie jaren of een geldboete van ten hoogste SRD 500.000,- (vijfhonderdduizend Surinaamse dollar).

Artikel 62
Misdrijven en overtreding

  1. De in artikel 59 strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
  2. De in artikelen 60 en 61 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

Artikel 63
Opsporing van strafbare feiten

  1. Met het opsporen van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de bij of krachtens artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen medewerkers, tevens belast de door de Minister aangewezen medewerkers van de Belastingdienst.
  2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde medewerkers maken van hun bevindingen proces-verbaal op dat de verdachte in afschrift wordt medegedeeld.
  3. De in lid 1 bedoelde medewerkers hebben, zo nodig met behulp van de sterke arm, toegang tot alle panden en terreinen waarin of waarop naar hun redelijk vermoeden voorwerpen aanwezig zijn die dienstig kunnen zijn bij een opsporing van een bij deze wet strafbaar gesteld feit.
  4. De in lid 1 bedoelde medewerkers zijn bevoegd voorwerpen in beslag te nemen en de uitlevering daarvan te vorderen.
  5. De in lid 1 bedoelde medewerkers treden uitsluitend tot woning dienende lokalen tegen de wil van de bewoner niet binnen zonder vergezeld te zijn van een hulpofficier van Justitie of voorzien te zijn van een bijzonder schriftelijke last van een hulpofficier van Justitie.
  6. Van het binnentreden wordt door de in lid 1 bedoelde medewerkers proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uur aan de bewoner in afschrift wordt meegedeeld.

Artikel 64
Strafbaar feit door rechtspersoon

  1. Indien een feit, bij of krachtens deze wet strafbaar gesteld, wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien deze daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:
    a. tegen die rechtspersoon, of
    b. tegen hen die tot het begaan van het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding aan de verboden gedraging hebben gegeven, of
    c. tegen de onder onderdeel a en onderdeel b genoemde personen tezamen.
  2. Een strafbaar feit wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, indien het begaan wordt door personen, die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde handelen in de sfeer van de rechtspersoon, ongeacht of deze persoon ieder afzonderlijk het feit hebben begaan dan wel bij hen gezamenlijk elementen van dat feit aanwezig zijn.
  3. Indien een strafvervo Iging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, wordt deze tijdens de vervolging vertegenwoordigd door een der bestuurders, in persoon of bij gemachtigde.
  4. Ingevolge de in lid 3 bedoelde strafvervolging kan de rechter dan de persoonlijke verschijning van een bepaalde bestuurder bevelen.
  5. Indien de strafvervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, geschiedt de uitreiking van gerechtelijke mededelingen aan de plaats waar het bestuur zitting of kantoor houdt of aan de woonplaats van de hoofdbestuurder of een andere bestuurder.
  6. Ingeval de uitreiking betreft een gerechtelijk schrijven als bedoeld in artikel 515 van het Wetboek van Strafvordering, dan is artikel 517 lid 2 en lid 3, van dat wetboek van overeenkomstige toepassing.
  7. Het bepaalde in dit artikel is mede van toepassing op de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap, enige andere vereniging van personen en het doelvermogen.
  8. Het bepaalde in lid 1 vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen, optredende als bestuurder of vertegenwoordiger van een andere rechtspersoon.
  9. Geen straf wordt uitgesproken tegen het lid van het bestuur of tegen de van vertegenwoordiger van wie blijkt dat het feit buiten zijn toedoen is gepleegd.

HOOFDSTUK XIV

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 65
Verschuldigdheid van belasting

  1. Indien met betrekking tot leveringen en diensten die na de datum van inwerkingtreding van deze wet door ondernemers worden verricht, de vergoeding vóór deze datum geheel of gedeeltelijk is ontvangen of is overeengekomen dat de vergoeding geheel of gedeeltelijk vóór deze datum zal worden voldaan, is ter zake van die leveringen en diensten belasting verschuldigd op de dag van inwerkingtreding van deze wet.
  2. Voor zover met betrekking tot leveringen en diensten die vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet door ondernemers zijn verricht, na deze datum de vergoeding geheel of gedeeltelijk is ontvangen of is overeengekomen dat de vergoeding geheel of gedeeltelijk na deze datum zal worden voldaan, is geen belasting verschuldigd.
  3. Lid 1 en lid 2 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing bij wijzigingen op deze wet.

Artikel 66
In rekening brengen van belasting

  1. Degene, die ingevolge een vóór de inwerkingtreding van deze wet gesloten overeenkomst verplicht is leveringen of diensten te verrichten, is bevoegd, hetgeen na de inwerkingtreding van de wet met betrekking tot die leveringen of diensten aan belasting meer is verschuldigd dan vóór de inwerkingtreding van die wijziging het geval zou zijn geweest, alsnog in rekening te brengen aan degene aan wie hij de levering of de dienst moet verrichten.
  2. Bedingen in strijd met het bepaalde in lid 1 zijn nietig.
  3. Het bepaalde in lid 1 is van overeenkomstige toepassing bij wijziging van deze wet.

Artikel 67
Terug te vorderen belasting

  1. Degene, aan wie ingevolge een vóór de inwerkingtreding van een wijziging van deze wet gesloten overeenkomst leveringen of diensten worden verricht, is bevoegd van hem die verplicht is de goederen te leveren of de diensten te verrichten, terug te vorderen hetgeen met betrekking tot die leveringen of diensten aan belasting minder is verschuldigd dan vóór de inwerkingtreding van die wijziging verschuldigd was.
  2. Bedingen in strijd met het bepaalde in lid 1 zijn nietig.

Artikel 68
Aftrek van omzetbelasting

  1. Aanspraak op een aftrek kan worden gemaakt voor de omzetbelasting betaald bij de aankoop of invoer van goederen die worden doorverkocht met toepassing van de BTW.
  2. Hiertoe dient een aanvraag te worden gericht aan de Inspecteur waarbij het bewijs dient worden geleverd van:
    a. de betaling van de omzetbelasting;
    b. het feit dat de goederen opgenomen waren in de inventaris van de ondernemer per 31 december 2022;
    c. en de wederverkoop van de goederen met toepassing van de BTW.
  3. Deze aftrek, indien toegekend, zal geschieden door aftrek in de BTW aangifte betreffende de maand die volgt op de maand waarin de aftrek werd toegestaan.

HOOFDSTUK XV

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 69
Bevoegdheid van de Minister

Onverminderd de bepalingen van deze wet, waarin de Staatsbesluit is voorgeschreven, kan de Minister omtrent de in deze wet geregelde onderwerpen bij de beschikking nadere regels geven die voor de uitvoering van deze wet nodig of wenselijk zijn.

Artikel 70
Citeertitel

  1. Deze wet kan worden aangehaald als: Wet Belasting over de Toegevoegde Waarde.
  2. Zij wordt in het Staatsblad van de Republiek Suriname afgekondigd.
  3. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2023, met uitzondering van artikel 21 dat in werking treedt op 15 oktober 2022.
  4. Door de inwerkingtreding van deze wet, vervalt de Wet Omzetbelasting 1997 (S.B. 1997, no. 83, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2021, no. 107), met dien verstande dat deze wet van toepassing blijft met betrekking tot tijdvakken vóór 1 januari 2023.
  5. De Minister van Financiën en Planning is belast met de uitvoering van deze wet.

Gegeven te Paramaribo, de 12e oktober 2022

CHANDRIKAPERSAD SANTOKHI

Uitgegeven te Paramaribo, de 14e oktober 2022
De Minister van Binnenlandse Zaken,

BRONTO S.G. SOMOHARDJO.

Bijlage 1

Onderworpen aan het tarief van nul (0) procent zijn:

a. de verhuur gedurende minstens 3 maanden van onroerende goederen, welke zijn ingericht, bestemd en door de huurder worden gebruikt voor permanente bewoning;
b. ziektekostenverzekering;
c. uitvaartdiensten;
d. de opvang van kinderen in kinderopvang;
e. de zorg van ouderen, hulpbehoevenden en bejaardentehuizen;
f. zieken- en gewondenvervoer;
g. de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende deviezen, bankbiljetten en munten, welke in enig land de hoedanigheid van het wettig betaalmiddel bezitten, met uitzondering van bankbiljetten en munten, welke gewoonlijk niet als wettig betaalmiddel worden gebruikt of welke een verzamelwaarde hebben;
h. de binnenlandse leveringen van goederen en het verrichten van diensten aan:
1°. contractors en sub-contractors ingevolge de Petroleumwet 1990 (S.B. 1991 no. 7);
2°. staatsondernemingen ingevolge de Petroleumwet 1990;
3°. goudwinningsbedrijven ingevolge overeenkomsten met de status van wet;
i. de levering van motorgasoline en andere daarmee gelijkgestelde motorbrandstoffen en dieselolie.

Bijlage 2

Vrijgesteld van belasting zijn:

a. de levering van onroerende goederen en van rechten waaraan deze zijn onderworpen;
b. het verlenen van toegang tot openbare vermakelijkheden ingevolge de Wet Vermakelijkheidsbelasting;
c. het verlenen van gelegenheid tot deelname aan hazardspelen volgens de Wet Casinobelasting 2002 (S.B. 2002 no. 111, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 201 lno. 39);
d. het verlenen van gelegenheid tot deelname aan loterij volgens artikel 1 van Loterijwet 1939 (G.B. 1939 no. 31, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2004 no. 24);
e. de levering van water, elektriciteit en kookgas;
f. openbaar personenvervoer over de weg, over het water en door de lucht, alsmede schoolbusdiensten;
g. de diensten die door ziekenhuizen, laboratoria voor medisch onderzoek, artsen, tandartsen, tandtechnici, verpleeg- en verloskundigen, fysio- en oefentherapeuten, chiropractors, logopedisten, diëtisten, psychologen en podotherapeuten als zodanig worden verricht, evenals oral health therapists (jeugdtandverzorging en mondhygiëne) en diensten van alternatieve genezers en overige paramedici;
h. de levering van medische kunst- en hulpmiddelen, waaronder wordt verstaan orthopedische artikelen en toestellen – daaronder begrepen medisch- chirurgische gordels en banden alsmede krukken – kunstgebitten, kunsttanden, kunstogen, kunstledematen, en dergelijke artikelen, hoorapparaten en hardhorigen, breukspalken en andere artikelen en apparaten voor de behandeling van breuken in het beendergestel;
i. de levering van geneesmiddelen;
j. de levering van goederen en het verrichten van diensten door organisaties van sociale, culturele, charitatieve, sportieve of godsdienstige aard, mits de organisatie geen winststreven heeft en er geen sprake is van ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen;
k. de verzorging van onderwijs dat valt onder het toezicht van het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur inclusief leermiddelen, schoolbenodigdheden en schooluniformen;
l. de levering van bepaalde bij Staatsbesluit vastgestelde basisgoederen of goederen van vergelijkbare aard.

Bijlage 3

Onderworpen aan het tarief van 25 (vijfentwintig) procent zijn:
a. automobielen en andere motorvoertuigen hoofdzakelijk ontworpen voor personenvervoer met een cilinderinhoud van meer dan 3,000 cm3 en met een cif waarde van US$ 50.000,- (vijftigduizend Amerikaanse dollar) of meer;
b. motorfietsen;
c. speedboten, waterscooters, jachten, sport- en andere pleziervaartuigen;
d. helikopters en luchtvaartuigen voor vervoer van minder dan 10 personen;
e. wapens, munitie, delen en toebehoren daarvan;
f. vuurwerk.

WET van 12 oktober 2022, houdende vaststelling van een belasting over de toegevoegde waarde (Wet Belasting over de Toegevoegde Waarde 2022).

MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

  1. Heffing ingevolge Wet Omzetbelasting 1997

Met de invoering van de Belasting over de Toegevoegde Waarde of BTW is de heffing van omzetbelasting ingevolge de Wet Omzetbelasting 1997 komen te vervallen. Voor 1997 bestonden er wel al bijzondere indirecte belastingen, zoals vermakelijkheidsbelasting, casinobelasting, verschillende accijnsheffingen,       loterijbelasting en verbruiksbelasting op

motorbrandstoffen, maar kende ons land niet een meer algemene bestedingsbelasting op prijzen van goederen en diensten. Met de Wet Omzetbelasting 1997 is toen op 1 februari 1998 een meer algemene bestedingsbelasting op prijzen van goederen en diensten geïntroduceerd. Het uitgangspunt van de binnenlandse heffing is geweest dat omzetbelasting wordt geheven bij de levering van in Suriname voortgebrachte goederen en het verrichten van bepaalde specifiek (25) in de wet benoemde diensten. De heffing bij invoer zorgde er in principe voor dat de concurrentiepositie tussen binnenlandse en ingevoerde goederen gelijk bleef. Terwijl het tarief van 0% bij uitvoer tot gevolg had dat export van in Suriname voortgebrachte goederen zoveel mogelijk vrij van omzetbelasting kon geschieden. De volgende prestaties werden dus belast volgens de Wet Omzetbelasting 1997:

  1. Het door ondernemers in het kader van hun onderneming in Suriname leveren van door hen in Suriname voortgebrachte goederen (12%).
  2. Het door ondernemers in het kader van hun onderneming in Suriname verrichten van 25 specifieke benoemde diensten (12%).
  3. De invoer van goederen (12%), met een speciaal tarief van 25% voor bepaalde luxe goederen.
  4. Uitvoer van in Suriname voortgebrachte goederen (0%).

Er gold een vrijstellingenregime voor 54 goederen die tot de eerste levensbehoeften behoren. Slechts fabrikanten kwamen in aanmerking voor een beperkte verrekeningsmogelijkheid van omzetbelasting (voorbelasting) betaald voor grond- en hulpstoffen, halffabrikaten, diensten en machines die rechtstreeks werden ingezet bij de vervaardiging van belastbare goederen. Indertijd is met de invoering van de omzetbelasting bewust gekozen voor een beperkt aantal belaste prestaties met daardoor een beperkt aantal belastingplichtigen. De inzet was om de heffing en de controle beter te kunnen waarborgen. De invoering van de BTW was reeds bij de introductie van de omzetbelasting in het vooruitzicht gesteld.

Een belangrijk bezwaar tegen de vorige heffing was de enigszins willekeurige uitwerking op de eindprijs van goederen en diensten. Immers het bedrag aan omzetbelasting dat in de eindprijs van een goed of dienst was inbegrepen, was afhankelijk van het aantal schakels dat belaste goederen en diensten hadden doorlopen en van de mate waarin omzetbelasting was betaald. Bij goederen betrof het met name de omzetbelasting die door fabrikanten was betaald en niet voor verrekening in aanmerking kwam. Het gevolg was dat de uiteindelijke druk van de omzetbelasting van belaste goederen en diensten kon verschillen naar gelang meer of minder schakels werden doorlopen voordat de goederen en diensten de consument hadden bereikt.

Concurrentieverhoudingen konden worden verstoord maar ook de uitbesteding van werkzaamheden kon hierdoor worden belemmerd. Toevoeging van een extra schakel kon tevens betekenen een extra heffing van omzetbelasting zonder of met beperkte mogelijkheid tot verrekening van betaalde omzetbelasting. Al vanwege de beperkte verrekeningsmogelijkheid konden, hier te lande vervaardigde goederen niet volledig vrij van omzetbelasting worden uitgevoerd. Hierdoor werd de concurrentiepositie van de lokale productie ten opzichte van het buitenland negatief beïnvloed. Het budgettair belang van een (meer) algemene verbruiksbelasting is dat de opbrengsten in relatie tot de inkomstenbelasting naar verhouding hoger en stabieler zijn. Vanwege het grotere heffingsbereik zijn de opbrengsten hoger dan van overige belastingsoorten.

Al bij de omzetbelasting met een beperktere grondslag van heffing waren de naar verhouding hogere opbrengsten reeds waarneembaar. Ter illustratie zijn in onderstaand overzicht de opbrengsten van de omzetbelasting aangeven in verhouding tot de andere (3) belastingmiddelen met de hoogste opbrengsten voor het overheidsbudget. De verwachting is dat met de invoering van de BTW met het groter aantal belastbare prestaties, BTW opbrengsten per saldo (veel) hoger zullen zijn. Wel zal er rekening gehouden moeten worden met de kosten van de compensatie die in de loonbelastingsfeer zal moeten worden gepleegd. Uiteraard is de heffing bij import een substantieel onderdeel van de opbrengsten van (meer) algemene bestedingsbelastingen in de import afhankelijke economie van ons land.

  • 2.      Waarom invoering van de BTW?

De invoering van de BTW past in de wereldwijd reeds decennia geleden ingezette trend om een verschuiving te doen plaatsvinden van de directe naar de indirecte belastingen. De meeste landen beschikken reeds over een BTW- heffing. Invoering van de BTW in ons land staat niet ter discussie. De (grote) uitdaging is wel om een werk- en uitvoerbare BTW-heffmg in te voeren.
Reeds bij de invoering van de huidige omzetbelasting was de introductie van de BTW in het vooruitzicht gesteld. De BTW als algemene consumptiebelasting biedt ondermeer de volgende voordelen:

  1. De opbrengsten zijn in relatie tot de inkomstenbelasting stabieler.
  2. Vanwege het grotere heffingsbereik zijn de opbrengsten hoger dan van overige belastingsoorten.
  3. De grondslag van de heffing is duidelijker en het aantal belastingplichtigen beperkter.
  4. De inning vindt relatief gemakkelijker plaats en is bovendien fraudebestendiger.
  5. De (perceptie)kosten om de opbrengsten te realiseren zijn aanmerkelijk lager.
  6. Een grotere sturingsmogelijkheid ten tijde van hoog en laag conjunctuur.

De verwachting is dat bij een correcte invoering van de BTW ongewenste inflatoire effecten op prijzen van goederen en diensten beperkt zullen blijven. Dit is ook de ervaring geweest bij de invoering van de BTW in andere jurisdicties. Met ondersteuning van onder andere de Centrale Bank van Suriname zijn projecties van BTW opbrengsten, met een reële schatting van inflatoir effect en economische impact gepleegd. Op dit moment is Suriname de enige lidstaat van de CARICOm zonder BTW-heffing. In onderstaand overzicht zijn de overige CARICOM lidstaten opgenomen met de invoeringsdatum van de BTW-heffing en het toepasselijk standaard tarief.

BTW in het Caribisch gebied

CARICOM LidstatenStandaard tariefInvoerings-datum
Haïti10%1982
Dominican Republic16%1983
Trinidad & Tobago15%1990
Jamaica16%1991
Barbados17,5%1997
Belize12,5%2006
Dominica15%2006
Antigua & Barbuda15%2007
Guyana14%2007
Grenada15%2010
St. Vincent & the Grenadines15%2007
St. Kitts & Nevis17%2010
St. Lucia15%2012
Turks & Caicoseilanden11%2013
Bahama’s7,5%2015
  • 3.      Werking van de BTW

De BTW beoogt de particuliere consumptieve besteding van goederen en diensten hier te lande te belasten. De inkomstenbelasting belast de inkomende geldstroom van belastingplichtigen, terwijl de BTW de uitgaande geldstroom belast. BTW wordt niet rechtstreeks van consumenten, maar op indirecte wijze van ondernemers geheven. Hierdoor is het maatschappelijk draagvlak eerder aanwezig dan bij rechtstreekse heffingen op inkomen en vermogen. De indirecte heffingswijze beperkt het aantal belastingplichtigen ook aanzienlijk. De BTW is dus een algemene (indirecte) verbruiksbelasting met als doel al het consumptieve verbruik te belasten via een heffing die niet bij de consument zelf plaatsvindt, maar bij de ondernemer als toeleverancier van de goederen en diensten.

De werking van de BTW-heffing kan met de volgende stappen worden weergegeven:

  1. Belastingplichtige ondernemers zijn aan de belastingdienst verschuldigd, in rekening gebrachte BTW over vergoedingen voor door hun verrichte leveringen en diensten.
  2. Belastingplichtige ondernemers brengen in aftrek op BTW verschuldigd aan de belastingdienst, BTW betaald bij invoer en BTW in rekening gebracht over vergoedingen voor aan hun verrichte leveringen en diensten voor feitelijk bedrijfsmatig gebruik.
  3. Het saldobedrag aan BTW dient dan op aangifte aan de belastingdienst te worden voldaan.
  4. Door deze systematiek – aftrek van voorbelasting – drukt bij belastingplichtige ondernemers feitelijk geen BTW.
  5. De ondernemer voldoet dus BTW over zijn toegevoegde waarde en daarom wordt de heffing aangeduid als een belasting over de toegevoegde waarde.

De BTW-heffing is gebaseerd op het bestemmingslandbeginsel hetgeen inhoudt dat de BTW drukt in het land waar de belaste goederen of diensten worden verbruikt. Er vindt een heffing bij invoer plaats, terwijl het toepasselijk tarief bij uitvoer 0% bedraagt. Aan een BTW als algemene verbruiksbelasting zijn normaliter de volgende prestaties onderworpen:

  1. Levering van goederen.
  2. Verrichten van diensten.
  3. Invoer van goederen.
  4. Uitvoer van goederen.

De werking van de BTW kan met het volgende voorbeeld worden geïllustreerd:

Een fabrikant produceert een bepaald product. Via groot- en detailhandel wordt het product aan consumenten verkocht en geleverd. Het BTW-tarief bedraagt 10%. In onderstaand overzicht zijn de verschillende voor de heffing van BTW relevante transacties opgenomen.

TransactieAanschaf prijsToegevoegde WaardeVerkoop­prijsGefactureerde BTW aan consumentenBetaalde BTW aan leveranciersAf te dragen BTW aan belastingdienst
Fabrikant SRD 200SRD 20 SRD 20
GroothandelSRD 200SRD 100SRD 300SRD 30*SRD 20SRD 10
DetailhandelSRD300SRD 200SRD 500SRD 50*?kD30SRD 20
TotaalSRD 100SRD 50SRD 50

Uit het voorbeeld blijkt dat de belasting (SRD 50) strikt evenredig is aan de prijs van de detailhandel, welke wordt doorberekend aan de particuliere consument. De BTW van SRD 50 is dan 10% van de consumentenprijs. Resumerend kan de BTW als indirecte verbruiksbelasting alsvolgt worden getypeerd:

  1. De BTW-heffing met aftrek van voorbelasting is een systematiek om productief en consumptief te splitsen.
  2. Door aftrek van voorbelasting wordt het productief gebruik niet belast.
  3. Door geen aftrek van voorbelasting wordt het consumptief gebruik wel belast.
  4. Splitsing van dit gebruik vindt bij de afnemer van de goederen en diensten plaats als degene die slechts kan beoordelen of er sprake zal zijn van consumptief of productief gebruik.
  5. De in rekening gebrachte BTW mag onmiddellijk worden afgetrokken.
  6. Alle door toeleveranciers in rekening gebrachte BTW kan in aftrek worden gebracht, voorzover de goederen en diensten voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt.
  7. De aftrek resulteert in een verrekening c.q. teruggaaf indien de ondernemer in een aangiftetijdvak meer BTW in aftrek kan brengen dan hij zelf verschuldigd is.
  8. Particulieren kunnen de aan hun in rekening gebrachte BTW niet in aftrek brengen, waardoor de belasting op hen drukt.

Belangrijk is om aan te geven dat de BTW in beginsel geen factor is bij de kostprijsbepaling van goederen en diensten. De belasting die de ondernemer voldoet kan de volgende ondernemer (ongeveer) op hetzelfde moment immers weer in aftrek brengen.

  • 4.       BTW versus belasting op inkomen, winst en vermogen

In andere jurisdicties is gebleken dat kostprijsverhogende belastingen – waaronder de BTW – qua inkomsten voor het overheidsbudget belangrijker zijn dan belastingen op inkomen, winst en vermogen. De volgende redenen liggen hieraan ten grondslag:

  1. De basis van de BTW is veel breder dan die van bijvoorbeeld de loon- en inkomstenbelasting.
  2. Iedereen – rijk of arm met veel of weinig kosten – betaalt hetzelfde percentage over één en dezelfde maatstaf van heffing.
  3. In beginsel, worden alleen eerste levensbehoeften in brede zin ontzien door een vrijstelling of lager heffingspercentage.
  4. De kring van belastingplichtigen is veel ruimer.
  5. Tarieven van de BTW kunnen hierdoor in het algemeen lager zijn.

Een belangrijke reden die met name voor ons land zal gelden is dat met de invoering van de BTW, de informele sector beter in de belastingheffing zal worden betrokken.

De volgende relevante vragen zijn aan de orde in het kader van de BTW- heffing:

  1. Wie is de belastingplichtige?
  2. Welke prestaties zijn belast?
  3. Waar vindt de belaste prestatie plaats?
  4. Wat is de vergoeding?
  5. Wat is het tarief?
  6. Hoe en wanneer dient de aangifte en betaling van BTW plaats te vinden?
  7. Welke vrijstellingen zijn van toepassing?
  8. Hoe vindt de aftrek van voorbelasting plaats?
  9. Welke bijzondere regelingen zijn van toepassing?
  10. Aan welke administratieve verplichtingen moeten worden voldaan?
  11. Op welke wijze vindt de rechtsbescherming plaats?
  12. Wat is de hoofdelijke aansprakelijkheid?
  13. Welke sancties zijn van toepassing?
  14. Wat zijn de overgangsbepalingen?
  15. Kembepalingen van de BTW

De volgende kembepalingen kunnen in het kader van de BTW-heffing worden geïdentificeerd:

  1. Definities.
  2. Belastingplichtige.
  3. Belastbare feiten:
  4. Leveren van goederen,
  5. Verrichten van diensten.
  6. Invoer van goederen.
  7. U itvoer van go ederen.
  8. Tarief.
  9. Vrijstellingen.
  10. Vergoeding.
  11. Aangifte en betaling.
  12. Aftrek van voorbelasting:
  13. Geheel.
  14. Gedeeltelijk.
  15. Teruggaaf.
  16. Administratieve verplichtingen:
  17. Registratie.
  18. Inrichting van administratie.
  19. Facturering:
  20. Inhoud van factuur.
  21. Bijzondere regelingen:
  22. Kleine ondernemersregeling.
  23. Invordering.
  24. Bezwaar en beroep.
  25. Sanctiebepalingen.
  26. Overgangsbepaling.
  27. 7.     Tariefstelling van de BTW

In beginsel verzet de BTW zich niet tegen een differentiatie in de tarieven. In theorie doen de volgende alternatieven bij de bepaling van de tarieven zich voor:

  1. Een algemeen tarief met nultarief.
  2. Een algemeen tarief met verlaagd tarief.
  3. Een algemeen tarief met verlaagd tarief en nultarief.

In de praktijk is echter de mogelijkheid tot het brengen van variatie in de tarieven aanzienlijk beperkter. De oorzaken van deze beperking zijn de volgende:

  1. Aspecten van administratieve aard:

Verschillende belaste goederen en diensten moeten administratief worden gesplitst met het risico van vergissingen bij de kleinhandel met een ruim assortiment aan goederen. Het gevolg hiervan kan zijn dat teveel of te weinig BTW wordt afgedragen. Verschillende tarieven kunnen hierdoor een bron van ergernis voor ondernemers vormen, maar ook de mogelijkheid tot misbruik bieden. Dit dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.

  • Budgettaire effecten:

Hoe meer goederen en diensten onder lagere tarieven vallen en hoe lager die tarieven zijn, des te hoger zal het algemeen tarief moeten zijn. Dit om de gewenste budgettaire opbrengsten van de BTW te kunnen realiseren.

De keuze is gemaakt voor 1 algemeen tarief van in combinatie met 0% voor ondermeer de uitvoer van goederen. Het tarief van 0% is eveneens bij een selectie van goederen en diensten die met name tot de eerste levensbehoeftensfeer behoren.

De BTW werkt in beginsel degressief waardoor personen met lage(re) inkomens naar verhouding meer BTW betalen dan die met hoge inkomens. Het consumptiedeel is bij lage(re) inkomens naar verhouding groter dan bij hoge(re) inkomens. Ter illustratie, wordt hieronder degressieve karakter van de BTW bij verschillende inkomensniveaus zichtbaar gemaakt.

Gekozen is om ter compensatie eerste levensbehoeften – zijnde goederen en diensten die (dagelijks) door brede lagen van de bevolking worden gebruikt – tegen het nultarief te belasten. Deze goederen en diensten nemen in het huishoudbudget van de lagere inkomensgroepen en sociaal zwakkeren een relatief grote(re) plaats in. Het betreffen voedingsmiddelen, maar ook water, elektriciteit en kookgas alsmede verschillende noodzakelijke primaire diensten op het gebied van de (para) medische zorg in de brede zin des woords, verzorging van onderwijs, openbaar personenvervoer evenals verschillende prestaties in de financieel-bancaire sfeer.

De verhuur gedurende minstens 3 maanden van onroerend goed welke is ingericht, bestemd en door de huurder worden gebruikt voor permanente bewoning is eveneens belast tegen het nultarief

Bovendien zal een sociaal vangnetprogramma worden uitgevoerd eveneens met name ter ondersteuning van sociaal zwakkeren. In de begroting 2022 zijn onder andere de volgende maatregelen in het kader van dit programma opgenomen:

  1. Subjectsubsidie electriciteit.
  2. Verhoging A.O.V. uitkering.
  3. Financiële ondersteuning uitsluitend A.O.V. uitkering genietenden.
  4. Verhoging algemene kinderbijslag.
  5. Financiële bijstand mensen met beperking.
  6. Financiële bijstand sociaal zwakke huishoudens.
  7. Schooltransport.
  8. Moeder- en kinderzorg.
  9. Overige ondersteunende maatregelen.
  10. Verschuiving van directe naar indirecte belastingen

De intentie is om met de invoering van de BTW tevens te beschouwen in welke mate een verdere verlichting van feitelijke loon- en inkomstenbelastingdruk kan worden gerealiseerd.. Geprojecteerde meeropbrengsten van de BTW-heffing bepalen mede de mate waarin een dergelijke verlichting zal kunnen plaatsvinden. In het kader van het Tripartiet Akkoord heeft reeds met ingang van 1 januari 2022 een redelijke aanpassing plaatsgevonden via een verhoging van de belastingvrije som van SRD 220,50 per maand naar SRD 4.000,- per maand. De korting op te betalen loon- en inkomstenbelasting natuurlijke personen van SRD 750,- per maand (heffingskorting) is tegelijkertijd komen te vervallen. Daarnaast zijn de vrijstellingsbedragen voor vakantietoelage en gratificatie of bonus verhoogd van SRD 4.000,- per jaar elk, naar SRD 6.515,- per jaar. Onderstaand overzicht bevat het netto meer te besteden bedrag per maand en per jaar bij verschillende bruto salarisniveaus.

 Belas! ingv rijc som t/vn december 202 1Belasting‘ iije som vmiiif januari 2022Per maandPer jaar 
4.000,-3.858,664.000,-141,341.696,08  
4.250,-4.013,664.238,-224,342.692,0895,-95,-
4.500,-4.169,664.468,-298,343.580,08190,-190,-
4.750,-4.323,664.698,-374,344.492,08285,-285,-
5.000,-4.478,664.928,-449,345.392,08380,-380,-
5.250,-4.633,665.137,64503,986.047,76475,-475,-
5.500,-4.788,665.342,64553,986.647,76570,-570,-
5.750,-4.943,665.543,26599,607.195,14665,-665,-
6.000,-5.098,665.723,26624,607.495,14760,-760,-
6.250,-5.253,665.903,26649,607.795,14855,-855,-
6.500,-5.408,666.083,26674,608.095,14950,-950,-
>6.616,155.480,586.166,78686,208.234,34956,08956,08

Onderstaand overzicht bevat de feitelijke loonbelastingdruk van verschillende salarisniveaus.

Tekstvak: Bruto salaris	220.50 met heffings¬korting	4.0(01
2.000,-	0%	0%
3.750,-	1%	0%
4350,-	6%	0%
5.900,-	15%	4%
6350,-	16%	6%
7.100,-	19%	9%
7.700,-	20%	11%
8.600,-	22%	14%
9.500,-	23%	16%
10.500,-	25%	18%
11.500,-	26%	20%
12.500,-	27%	21%

Tekstvak: Bruto salaris	220.50 met heffings-korting	4.000
14.000,-	28%	23%
15.000,-	29%	24%
16.000,-	29%	25%
17.000,-	30%	26%
18.000,-	30%	27%
19.000,-	31%	27%
20.000,-	31%	28%
21.000,-	31%	28%
22.000,-	32%	29%
23.000,-	32%	29%
24.000,-	32%	29%
25.000,-	32%	30%

Verder hebben de Sociale Partners afgesproken dat bij de invoering van de BTW de heffing van inkomsten- en loonbelasting van natuurlijke personen nader zal worden beoordeeld en daar waar nodig aangepast op basis van ondermeer relevante algemene beloningsdata. De uitdaging is om inkomsten­en loonbelastingdruk van natuurlijke personen effectiever over inkomens- en loonniveaus te verdelen.

  1. Economische en budgettaire impact van de BTW

Uiteindelijk zijn de gewenste macro-economische en budgettaire implicaties in verband met de invoering van de BTW bepalend voor een succesvolle invoering. Met de nodige ondersteuning van onder andere de Centrale Bank van Suriname zijn de financiële projecties omtrent te verwachten BTW- opbrengsten op basis van relevante data, zoals importcijfers, lokale consumptie te verwachten inflatie en economische groei gepleegd. Ervaring in andere jurisdicties laat zien dat invoering van de BTW een positieve impact op de begroting heeft met een initiële (beperkte) stijging van de inflatie, die na enige tijd weer daalde en een gunstig (korte termijn) effect op BNP-groei. Verwachte BTW-opbrengsten zullen naar verwachting tenminste het dubbele van de omzetbelastingopbrengsten bedragen.

  1. Ontwerpen van de Wet Belasting over de Toegevoegde Waarde

Het voorbereiden en succesvol invoeren van deze belangrijke wet heeft relatief veel tijd gevergd. De voorbereiding van zo’n ingrijpende wet houdt meer in dan alleen het technisch ontwerpen van uitsluitend de wettelijke regeling. Enkele relevante uitdagingen bij de compositie van de ontwerpwet zijn geweest:

  • Het vaststellen en ontwerpen van de relevante bepalingen tevens in hun vereiste onderlinge samenhang.
  • Het opstellen van een passende memorie van toelichting die aan de volgende uitgangspunten moet voldoen:
  • Artikelen en hun werking moeten met afdoende duidelijkheid worden toegelicht.
  • De betekenis van kernbegrippen moeten eveneens afdoende worden uitgelegd.
  • Opname van bij voorkeur (cijfermatige) voorbeelden ter illustratie.

Het uitgangspunt is dat na periodieke evaluatie de BTW-wet zal worden aangepast indien noodzakelijk. Daarnaast dienen ondersteunende staatsbesluiten, beschikkingen en beleidsrichtlijnen zoveel mogelijk in beeld te worden gebracht om een effectieve uitvoering van de BTW te kunnen realiseren. Uiteindelijk is de grote uitdaging een succesvolle invoering van de BTW. Daarvoor wordt een capabele uitvoeringsorganisatie met de beschikbaarheid van voldoende middelen opgezet.

Echte ondersteuning van belastingplichtigen is het uitgangspunt om daadwerkelijk over het gehele landsgebied BTW op correcte wijze te kunnen heffen. In concreto, zal de belastingplichtige de juiste support moeten worden gegeven bij het nakomen van zijn verplichtingen. Anderzijds is eveneens van belang dat deze ondernemers teruggavebedragen aan BTW op tijd uitbetaald krijgen. Effectieve voorlichting en controle zijn bovendien erg bepalend. Een belangrijk aspect bij de introductie van de BTW is het stakeholdersoverleg geweest. Het uitgangspunt was om een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak voor een succesvolle invoering van de BTW tot stand te brengen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

In dit artikel is een aantal belangrijke begrippen gedefinieerd. Met de “Minister” wordt bedoeld de Minister van Financiën en Planning. Met de “Directeur” wordt bedoeld de Directeur der Belastingen. Met de “Inspecteur” wordt bedoeld de Inspecteur Omzetbelasting en de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De Inspecteur Omzetbelasting is belast met de binnenlandse heffing van de BTW. De Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen is belast met de heffing van de BTW die voor de invoer van goederen wordt geheven. Met de “Ontvanger” wordt bedoeld de Ontvanger der Directe Belastingen en de Ontvanger der Invoerrechten en Accijnzen. De Ontvanger der Directe Belastingen is belast met de binnenlandse inning, invordering en teruggaaf van de BTW. De Ontvanger der Invoerrechten en Accijnzen is belast met de inning en invordering van de BTW die ter zake van de invoer van goederen wordt geheven.

Voor de heffing van BTW voor de levering van goederen is de betekenis van het begrip “goederen” bepalend. De definitie van het begrip “goederen” ingevolge onderdeel e verwijst naar het Surinaams Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: SBW). De bepalingen omtrent goederen of zaken is geregeld in het “Tweede Boek” “Van Zaken” van het SBW. Het SBW (artikel 555) verstaat onder “zaken” alle goederen en rechten, welke het voorwerp van eigendom kunnen zijn. Bovendien kunnen zaken lichamelijk of onlichamelijk zijn (artikel 559). Volgens het SBW (artikel 560) kunnen zaken eveneens roerend en onroerend zijn.

Het SBW regelt dat zaken uit hun aard (artikel 565) en door wetsbepaling (artikel 567) roerend kunnen zijn. Roerende zaken uit hun aard zijn de zodanige, die zichzelf kunnen verplaatsen, of die verplaatst kunnen worden. Als roerende zaken door wetsbepaling worden bijvoorbeeld beschouwd: het vruchtgebruik en gebruik van roerende zaken en verbintenissen en vorderingen, die opeisbare geldsommen of roerende goederen tot onderwerp hebben. Volgens het SBW (artikel 562) zijn onroerende zaken in het algemeen, alles wat aan een erf of aan een gebouw aard- of nagelvast is. Als onroerende zaken door bestemming worden in het algemeen begrepen, alle zodanige voorwerpen, welke de eigenaar tot een blijvend gebruik aan zijn onroerende zaak verbonden heeft.

De eigenaar wordt geacht zodanige voorwerpen tot een blijvend gebruik aan zijn onroerende zaak verbonden te hebben, wanneer deze daaraan zijn vastgehecht door aard-, timmer- of metselwerk, of wanneer zij daarvan niet kunnen worden losgemaakt zonder deze te breken of te beschadigen, of zonder het gedeelte van het onroerend voorwerp, waaraan zij zijn vastgehecht, te breken ofte beschadigen (artikel 563). Bovendien moeten volgens het SBW (artikel 564) de volgende rechten als onroerende zaken worden bestempeld: het vruchtgebruik en gebruik van onroerende zaken, de erfdienstbaarheden, het recht van opstal, het erfpachtsrecht, grondrenten, hetzij in geld of in natura verschuldigd en de rechtsvorderingen, dienende om onroerende zaken terug te eisen of te doen leveren. Er is sprake van de levering van een goed als zo’n onlichamelijke onroerende zaak voorwerp van een prestatie is.

Voor de toepassing van de BTW worden onlichamelijke zaken in beginsel niet als goederen in de zin van de wet aangemerkt. Dit betekent dat als een onlichamelijke zaak voorwerp van een prestatie uitmaakt zoals de overdracht van een recht of van waardepapieren, het een verrichten van een dienst betreft en niet de levering van een goed. Uitzonderingen zijn elektriciteit en gas. Onlichamelijke zaken, al dan niet roerend, zijn bijvoorbeeld ook octrooien, licenties, concessies en vergunningen. Het maken van onderscheid tussen een “goed” en een “dienst” is voor diverse bepalingen van de wet van belang. Zoals geregeld in artikel 7 van de wet zijn “diensten” alle prestaties die geen levering van goederen zijn. Het kwalificeren van een prestatie als “het leveren van een goed” dan wel als “het verrichten van een dienst” is onder andere relevant voor met name de bepaling van de plaats van de prestatie en de toepassing van het nultarief.

Tenslotte, het onderscheid tussen een ”roerend goed” en een “onroerend goed” is voor de BTW niet van belang. Beide soorten goederen zijn te bestempelen als goederen ingevolge de wet. De bestempeling als “ondernemer” voor de heffing van BTW heeft tot gevolg dat BTW verschuldigd is over het leveren van belaste goederen en het verrichten van belaste diensten door een ondernemer. Hoezeer de BTW als belasting dient te drukken op de consument, wordt echter via de ondernemer die de belaste goederen en diensten levert en verricht de verschuldigde BTW daadwerkelijk geheven. De ondernemer is derhalve de belastingplichtige voor de heffing van BTW. Op de ondernemer rust dus de aangifte- en betaalverplichting in verband met de BTW-heffing.

Daarnaast is het de ondernemer die recht heeft op aftrek van verschuldigde of betaalde BTW bij de aanschaf van goederen en diensten die door de ondernemer worden gebruikt in verband met het verrichten van belaste prestaties. Gezien deze rol en positie van de ondernemer, is een zo duidelijk mogelijke omschrijving van het begrip “ondernemer” van essentieel belang in het kader van de BTW-heffing. Een ondernemer voor de BTW is een ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent. Bij de uitleg van dit begrip kan in eerste instantie worden aangesloten bij het begrip “ondernemer” zoals uitgekristalliseerd in de praktijk in het kader van de heffing van inkomstenbelasting op grond van de Inkomstenbelasting 1922. Een ruimer ondememersbegrip is echter vereist in verband met de inzet en uitvoering van de BTW als algemene verbruiksbelasting.

Het doel van de BTW om alle consumptieve uitgaven te treffen door een heffing bij de toeleverancier van de consument, kan dus slechts worden gerealiseerd met een ruim ondernemersbegrip. Met een dergelijk ondernemersbegrip wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de neutraliteit van de BTW-heffing wordt verstoord doordat BTW blijft drukken bij personen die goederen en diensten niet voor consumptieve doeleinden gebruiken. In beginsel, moet eenieder die goederen en diensten niet voor de consumptie aanschaft, maar met de bedoeling voor productie en distributie onder het begrip “ondernemer” vallen. Hierdoor kan dan in lijn met het doel van de BTW-heffing de uiteindelijke afnemer belast met BTW consumeren. De ondernemer kan dan aanspraak maken op het recht op aftrek van voorbelasting (BTW).

Voor de BTW is bepalend dat met enige duurzaamheid prestaties in het economisch verkeer worden verricht. Iedere prestatie die in de productie- en distributieketen een goed of een dienst dichter bij de consument brengt is immers van belang. Het is in deze niet van belang of met de prestatie – in tegenstelling tot de inkomstenbelasting – winst wordt beoogd of in concurrentie wordt getreden. Ondernemer voor de BTW kunnen ook allerlei personen en lichamen zijn die dat naar het spraakgebruik niet zijn. Het ondernemer zijn voor de BTW-heffing heeft dus betrekking op iedere juridische of maatschappelijke verschijningsvorm waarin economische bedrijvigheid plaatsvindt. De volgende drie elementen zijn essentieel voor het begrip “ondernemer”: ieder, bedrijf en economische activiteit. Met het element “ieder” worden niet alleen natuurlijke personen en rechtspersonen apart als ondernemer aangemerkt, maar ook samenwerkende personen (natuurlijke en/of rechtspersonen) die als entiteit aan het economische verkeer deelnemen. Een dergelijke entiteit wordt voor de BTW-heffing als één ondernemer aangemerkt.

Indien een samenwerkingsverband als één ondernemer wordt bestempeld, heeft dit als gevolg dat de deelnemende personen in beginsel niet afzonderlijk als ondernemer voor de BTW worden beschouwd. De combinatie moet wel als één entiteit deelnemen aan het economische verkeer.

De samenwerkende personen moeten zijn overeengekomen dat bepaalde economische activiteiten als één ondernemer zullen worden verricht, onderlinge afspraken daartoe hebben gemaakt en feitelijk ook als één ondernemer naar buiten toe handelen, bijvoorbeeld in relatie tot leveranciers en afnemers. De regeling om als samenwerkingsverband als één ondernemer (fiscale eenheid) te worden bestempeld is opgenomen in artikel 1 onderdeel f, ten 4de.

De niet-rechtspersoonlijkheid bezittende combinaties als de maatschap, vennootschap onder firma (Vof) en de commanditaire vennootschap (CV) die als eenheid aan het economische verkeer deelnemen zijn dus als combinatie de ondernemer voor de BTW-heffing en niet de afzonderlijke vennoten. In principe, geldt dit bijvoorbeeld in het geval van een maatschap van vrije beroepsuitoefenaren zoals huisartsen, advocaten, accountants en belastingconsulenten die een gezamenlijke praktijk uitoefenen en als zodanig naar buiten treden. Het bestempelen van de combinatie als de ondernemer voor de BTW is bijvoorbeeld van belang voor de toepassing ter bepaling van het drempelbedrag ingevolge artikel 21 van de wet.

Met “zelfstandigheid” kenmerkend voor ondernemerschap, dient van de BTW-heffmg te worden uitgesloten, natuurlijke personen die met bijvoorbeeld, een opdrachtgever een overeenkomst hebben afgesloten waardoor feitelijk een verhouding van ondergeschiktheid is ontstaan omtrent de arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden en de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever. De volgende criteria kunnen worden gehanteerd om in de praktijk te beoordelen of al dan niet aan het vereiste van zelfstandigheid wordt voldaan: duur van de verhouding tot opdrachtgever, het al dan niet voor meerdere opdrachtgevers mogen werken, de verplichting om de werkzaamheden persoonlijk te verrichten, de verplichting om de werkzaamheden op bepaalde uren en/of bepaalde plaatsen te verrichten, de regeling bij ziekte en vakantie, het gebruik van eigen bedrijfsmiddelen, het financiële risico van de werkzaamheden, de aansprakelijkheid voor schade en de wijze waarop tegen derden wordt opgetreden.

Op basis van deze voorwaarden zal dus moeten worden beoordeeld of bijvoorbeeld natuurlijke personen die een zogenaamde consultancy overeenkomst met hun opdrachtgever hebben afgesloten, daadwerkelijk als ondernemer hun werkzaamheden verrichten. Werknemers die uit dienst zijn getreden bij hun werkgever en vervolgens terugkeren als consultant om dezelfde werkzaamheden als voorheen en vaak genoeg onder dezelfde voorwaarden voort te zetten, zullen in principe hun werkzaamheden niet als ondernemer voor de BTW verrichten.

In tegenstelling tot de inkomstenbelasting is het maken of nastreven van winst in het kader van de BTW-heffing niet van belang ter bepaling van ondernemerschap. Het verrichten van de economische activiteiten dient wel enigszins duurzaam te zijn. Met duurzaam wordt bedoeld dat er geregeld aan het economisch verkeer wordt deelgenomen. Er kan dus sprake zijn van duurzaamheid indien een organisatie jaarlijks een evenement zoals een muziek- of dansfestival organiseert. Het incidenteel beschadigde personenauto’s uit het buitenland halen door een particulier, vervolgens opknappen en verkopen is in beginsel niet duurzaam. Bovendien kenmerken economische activiteiten zich door het feit dat ze tegen een vergoeding worden verricht, zoals ook is bepaald in artikel 2 leden 1 en 2 van de wet.

Volgens onderdeel f ten 206 moet mede als ondernemer worden beschouwd ieder die een lichamelijke of onlichamelijke zaak exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. De exploitatie van een dergelijke zaak valt ook onder het verrichten van economische activiteiten in de zin van deze wet. Het begrip “exploitatie” houdt in het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel aan een derde. Er dient wel sprake te zijn van een doorlopende dienst die het duurzaam verkrijgen van opbrengst tot gevolg heeft. Van exploitatie in voornoemde zin is bijvoorbeeld dus sprake bij verhuur van onroerend goed, mijnbouwrechten, hout-, bus- en visvergunningen door een particulier met periodieke opbrengsten.

Ook bij organisaties zoals verenigingen en stichtingen moet beoordeeld worden of er sprake is van de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep en of er dus duurzaam activiteiten in het economische verkeer worden verricht. Als dat het geval is, dan is er sprake van handelen als ondernemer.

In beginsel kunnen sportverenigingen en sociaal culturele organisaties zich bijvoorbeeld eveneens kwalificeren als ondernemer voor de BTW. Indien dergelijke organisaties aan bepaalde voorwaarden voldoen worden hun prestaties door de wet wel vrijgesteld van BTW-heffing. Ter voorkoming van de verstoring van concurrentieverhoudingen, dienen buitenlandse ondernemingen voor de heffing van BTW op dezelfde wijze als Surinaamse belastingplichtigen te worden behandeld, indien en voorzover zij in Suriname op gelijke wijze actief zijn als hier te lande gevestigde ondernemers. Een buitenlandse ondernemer is belastingplichtige voor de heffing van BTW, indien via een vaste inrichting activiteiten in het economische verkeer hier te lande worden verricht.

Van een vaste inrichting is sprake indien met enige duurzaamheid vanuit de bedrijfsinrichting leveringen van goederen en/of diensten ten behoeve van derden worden verricht met behulp van het daarvoor benodigde personeel en technische middelen. Een fabriek, kantoor, verkoopruimte en werkplaats van een buitenlandse onderneming in Suriname bijvoorbeeld zullen zich normaliter als een vaste inrichting kwalificeren voor de BTW-heffing. Voor de BTW-heffing wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen legale en illegale prestaties.

Illegale transacties zijn in beginsel op de normale wijze aan de BTW-heffing onderworpen. Zodra illegale activiteiten in concurrentie treden met legale activiteiten vallen dergelijke activiteiten wel binnen de werkingssfeer van de BTW. Dit geldt dus voor illegale invoer en verkoop van vuurwerk en sigaretten bijvoorbeeld. Voor de BTW-heffing vinden prestaties binnen de eigen kring niet in het economische verkeer plaats. Het uitgangspunt is dat dergelijke prestaties geen economische activiteiten in de zin van de BTW vormen. De prestaties worden niet ten behoeve van derden verricht. Prestaties binnen de eigen kring betreffen ondermeer prestaties binnen de eigen gezinshuishouding, kerkgemeenschap en niet-rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen zoals de maatschap, Vof en CV. Verenigingen die open staan voor nieuwe leden – al dan niet na ballotage – kunnen in beginsel niet worden aangemerkt als een besloten kring. Verenigingen nemen dus deel aan het economische verkeer indien bijvoorbeeld spijzen en dranken tegen vergoeding aan leden worden verkocht.

De organisaties met voornamelijk een algemene sociaalmaatschappelijke doelstelling, worden niet als “echte” ondernemers beschouwd. Bovendien verrichten dergelijke organisaties hun prestaties met name in de particuliere sfeer. Hierdoor zal de vrijstelling niet of nauwelijks cumulatie tot gevolg hebben. Specifiek in verband hiermee moet wel aan de voorwaarden van “geen winststreven” en “geen sprake van ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen” worden voldaan. Het gevolg van de vrijstelling is dat dergelijke organisaties feitelijk buiten de BTW-heffing worden geplaatst.

Onderlinge prestaties tussen een vaste inrichting in Suriname en het hoofdkantoor in het buitenland vinden ook niet in het economische verkeer plaats. In onderdeel f ten 3de is bepaald dat indien de centrale overheid en districtscommissariaten als publiekrechtelijke lichamen anders dan als ondernemer deelnemen aan het economische verkeer dienen ze in beginsel voor de BTW-heffing als ondernemer te worden bestempeld. Dit is slechts anders, indien deze publiekrechtelijke lichamen hun werkzaamheden als overheid verrichten. De overheid en districtscommissariaten zijn dus slechts vrijgesteld voor de BTW-heffing voor werkzaamheden die tot hun specifieke overheidstaak behoren. Daar is in beginsel sprake van indien prestaties worden verricht ter uitvoering van taken die bij wet geregeld zijn.

Echter, indien deze prestaties concurrentieverhoudingen zouden verstoren dient een dergelijk publiekrechtelijk lichaam weer wel als ondernemer voor de BTW-heffing te worden bestempeld. Het tegen vergoeding ophalen van huisvuil en betegelen van inritten voor particulieren bijvoorbeeld kunnen belaste prestaties voor de BTW opleveren. Net als bij overige ondernemers is ook in het geval van een publiekrechtelijk lichaam die als ondernemer optreedt, BTW verschuldigd over de vergoeding van de verrichte prestaties. Anderzijds is de voorbelasting die op deze prestaties betrekking heeft eveneens aftrekbaar. De Minister bepaalt bij beschikking voor welke prestaties de centrale overheid en districtscommissariaten als ondernemer voor de BTW moeten worden bestempeld.

Een onderneming is aanwezig voor de BTW-heffing op het moment waarop een bedrijf of beroep zelfstandig wordt uitgeoefend. Voorbereidende handelingen behoren reeds tot economische activiteiten. De belastingplichtige dient wel aan te tonen dat bijvoorbeeld initiële investeringen zijn gepleegd met het doel om te worden aangewend ten behoeve van zijn economische activiteiten.

Afhankelijk van het soort economische activiteit kunnen relevante feiten en omstandigheden onder andere zijn de aanschaf van gereedschap, kantoorinventaris en machines, huur van kantoorruimte, in aanbouw zijnde fabriekshal of opslagruimte, afgesloten leveringscontracten, registratie in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken en bij de Belastingdienst. Het bepalen van de aanvang van de onderneming is van belang ter vaststelling van het moment vanaf wanneer BTW verschuldigd is en voorbelasting in aftrek kan worden gebracht.

Anderzijds wordt een onderneming voor de BTW-heffing beëindigd op het moment waarop de laatste liquidatiehandeling wordt verricht. Niet de beëindiging van de feitelijke bedrijfsuitoefening is bepalend in deze. BTW is dus verschuldigd over de belastbare prestaties verricht door de failliete NV, waarbij ook voorbelasting in aftrek kan worden gebracht. Verkoop en levering van goederen aan derden bij liquidatie is een belaste prestatie voor de BTW-heffing. Overbrenging van goederen naar privé is eveneens een belaste prestatie op grond van artikel 6 lid 3 onderdeel a van de wet.

Met “tijdvak” of “tijdvak van aangifte” wordt allereerst de periode van een kalendermaand bedoeld waarin de ondernemer belasting verschuldigd is geworden die hij op aangifte moet voldoen. Voor de toepassing van de BTW moet de ondernemer voor de zestiende van de maand aangifte doen van de belasting die hij in de loop van de voorafgaande maand – het tijdvak van aangifte – verschuldigd is geworden. Die belasting moet hij, onder aftrek van de in dezelfde periode aftrekbaar geworden belasting, binnen dezelfde termijn voldoen op grond van artikel 13 van de wet. De Minister kan bij beschikking ieder andere periode mede als tijdvak (van aangifte) bestempelen.

Met “belasting” wordt de Belasting over de Toegevoegde Waarde – kortweg BTW – bedoeld. Indien de wet verwijst naar een andere belasting dan de BTW wordt dit expliciet aangegeven. Met “waarde in het economische verkeer” wordt bedoeld de aankoopprijs, vermeerderd met de belasting, van de goederen of van soortgelijke goederen of, indien er geen aankoopprijs is, de kostprijs, vermeerderd met de belasting, berekend op het tijdstip waarop de levering wordt verricht. Ingeval van diensten wordt met de waarde in het economische verkeer bedoeld de waarde (aanschaffingskosten), vermeerderd, met de belasting, van de dienst of soortgelijke diensten of, indien er geen waarde (aanschaffingskosten) is, de door de ondernemer voor het verrichten van de dienst gemaakte uitgaven vermeerderd met de belasting.

Het “fiscaal-identificatienummer” wordt individueel door de Inspecteur aan ondernemers verstrekt bij de registratie als belastingplichtige voor de BTW. Dit nummer dient ingevolge artikel 28 verplicht door belastingplichtige ondernemers op hun facturen te worden vermeld. “Raad van Beroep” is de rechterlijke instantie als bedoeld in artikel 59 van de Inkomstenbelasting 1*922 en artikel 56 van de Wet Tarief Invoerrechten en Accijnzen 1996. “Belastingdienst” is de dienst als bedoeld in de Organisatiebeschikking Belastingdienst (G.B. 1970, no. 41, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2021 no. 41).

De bepaling van het grondgebied. van Suriname ingevolge lid 2 van deze wet heeft tot gevolg dat de heffing van BTW over het gehele gebied. van de exclusieve economische zone met inbegrip van het continentaal plateau kan plaatsvinden. Door de uitbreiding van het grondgebied met de exclusieve economische zone met inbegrip van het continentaal plateau ingevolge de Wet Maritieme Zones, heeft ons land reeds beschikking gekregen over uitsluitende rechtsmacht inzake douane en belastingen over kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen in voornoemd gebied. Bij separate algemene wet inzake belastingen zal eveneens de jurisdictie voor alle belastingen over het gehele gebied van de exclusieve economische zone alsmede het continentaal plateau bedoeld in de Wet Maritieme Zones worden geregeld.

Volgens de Wet Maritieme Zones van 7 april 2017 strekt de exclusieve economische zone van Suriname zich uit tot 200 zeemijl vanaf de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten (artikel 1 onderdeel f in samenhang met artikel 9), terwijl het continentaal plateau betreft de zeebedding en de ondergrond van het gebied grenzende aan en strekkende vanaf de buitengrens van de territoriale zee tot de buitengrens zoals geodetisch bepaald (artikel 1 onderdeel d in samenhang met artikel 14).

Artikel 2

Artikel 2 bepaalt alleen welke prestaties in de BTW-heffing dienen te worden betrokken. Krachtens dit artikel zijn als belastbare prestaties aan de BTW onderworpen:

  1. het leveren van goederen;
  2. het verrichten van diensten;
  3. het invoeren van goederen.

Het leveren van goederen en het verrichten van diensten zijn slechts belastbaar, indien de prestaties in Suriname worden verricht door ondernemers in het kader van hun onderneming hier te lande. Bovendien dient tegenover de prestaties een vergoeding te staan. Aan de volgende cumulatieve vereisten moet derhalve worden voldaan wil er sprake zijn van een belastbare prestatie:

  1. de prestatie moet gekwalificeerd worden als een levering of als een dienst;
  2. de levering of de dienst wordt in Suriname verricht;
  3. de levering of de dienst wordt door een als zodanig handelende ondernemer verricht;
  4. de levering of dienst dient tegen een vergoeding plaats te vinden.

De prestaties zijn dus niet belastbar wanneer deze niet in Suriname plaatsvinden. In tegenstelling tot de Wet Omzetbelasting 1997, behoeven de goederen niet door de ondernemer zelf te zijn voortgebracht. Een ondernemer die vruchtensappen produceert en die een machine aan een derde verkoopt die niet meer voor de productie wordt gebruikt, is voor de levering wel BTW verschuldigd. Een fabrikant van deuren en kozijnen zal bij verkoop van deze producten ui^^^^^^d BTW aan h^^ afnemers in rekening dienen te brengen, maar dient dat ook te doen in geval hij onbewerkt hout verkoopt.

Dit artikel bestempelt ook de invoer van goederen in Suriname als een belastbare prestatie voor de heffing van BTW. Bij invoer van goederen is in beginsel niet van belang of degene die de goederen invoert een ondernemer is of niet. Met het vereiste dat de goederen in Suriname moeten zijn geleverd, worden goederen die zich in een douane-entrepot of in een andere vorm van douane-opslag bevinden uitgezonderd van dit belastbare feit. Hetzelfde geldt voor doorvoer van goederen. Invoerrechten en BTW zijn pas verschuldigd als aangifte ten invoer van de goederen bij de douane is gedaan. De goederen worden daarmee in het vrije verkeer in Suriname gebracht. Dit is eveneens het geval als goederen uit een douane-entrepot worden vermist door bijvoorbeeld diefstal. Diefstal kan bijvoorbeeld plaatsvinden bij het transport van de goederen. Er is sprake van een belastbaar feit met verschuldigdheid van invoerrechten en BTW als gevolg.

Met de heffing van BTW bij invoer van goederen wordt voorkomen dat consumenten die bij aankopen in het binnenland wel BTW moeten betalen, geen BTW kwijt zouden zijn bij het aanschaffen van goederen buiten Suriname. De heffing bij invoer heeft tot gevolg dat de BTW druk op in het buitenland en hier te lande vervaardigde goederen gelijk is. Hierdoor wordt concurrentieverstoring voorkomen. BTW als algemene verbruiksbelasting dient het verbruik van goederen hier te hnde belasten, hetgeen wordt bereikt mede met de heffing bij invoer. Het is derhalve belangrijk om in verband met de BTW-heffing bij iedere prestatie eerst te bepalen of deze al dan niet hier te lande heeft plaatsgevonden. Heffing van BTW is feitelijk slechts mogelijk indien de betreffende prestatie in Suriname is verricht.

Een dergelijke prestatie vindt voor de BTW-heffing bijvoorbeeld ook plaats op kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen welke zich in de exclusieve economische zone van Suriname bevinden. De bepaling van het grondgebied van Suriname volgens lid 2 van de wet heeft tot gevolg dat de heffing van BTW over het gehele gebied van de exclusieve economische zone met inbegrip van het continentaal plateau kan plaatsvinden. Het leveren van goederen en het verrichten van diensten worden nader geregeld in de artikelen 6 en 7 van de wet. De artikelen 8 en 9 bepalen respectievelijk wanneer goederen en diensten in Suriname worden geleverd en verricht. De invoer van goederen wordt nader behandeld in artikel 18 t/m 20. Het ondernemersbegrip is reeds gedefinieerd in artikel 1 lid 1 onderdeel f.

Artikel 3

Dit artikel bevat de algemene regeling inzake de aftrek van voorbelasting. De afdekregeling is een essentieel element van de BTW-heffing en is in het kader van de inrichting van de wet, evenals de “belastbare feiten” en het “tarief” opgenomen in Hoofdstuk I. Iedere belastingplichtige ondernemer dient BTW aan haar afnemers in rekening te brengen over de door hem verrichte belaste leveringen en diensten. De belastingplichtige ondernemer heeft recht op aftrek van de aan hem door zijn leverancier in rekening gebrachte BTW, indien de afgenomen goederen en diensten worden gebruikt om belastbare prestaties te verrichten.

De teruggave komt tot stand door het BTW-bedrag op de ingekochte goederen en diensten en de voor invoer verschuldigde BTW, ook wel aangeduid als voorbelasting, in aftrek te brengen op het BTW-bedrag op de verkochte goederen en diensten. De methode van aftrek van voorbelasting kan schematisch alsvolgt worden weergeven:

(tarief * output) -/- (tarief * input)

Een belastingplichtige ondernemer kan meer BTW aan leveranciers hebben betaald dan hij voor eigen leveringen of diensten verschuldigd is. In een dergelijk geval komt hij in aanmerking voor verrekening danwel teruggave van het saldo BTW-bedrag ingevolge de regeling van artikel 17.

Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij exporteurs die vanwege het 0% tarief voor export leveringen structureel in aanmerking komen voor teruggave van aan leveranciers betaalde BTW. Met de aftrekregeling wordt bereikt dat feitelijk geen BTW als kostenpost bij onderlinge prestaties tussen ondernemers blijft “hangen”. De BTW dient als algemene bestedingsbelasting uiteindelijk op de particuliere consument te drukken. Dit beginsel is neergelegd in artikel 3. De werking van de aftrekregeling kan met het volgende voorbeeld worden geïllustreerd:

 Verkopen BTW  Afdracht 1
Ondernemer ASRD 5.000,-SRD500,-(10%)  SRD500,-
Ondernemer BSRD 6.000,-SRD600,-(10%)SRD600,- -/- SRD 500-, =SRD100,-
Ondernemer CSRD 6.500,-SRD650,-(10%)SRD650,- -/-SRD 600,- =SRD50,-
Ondernemer DSRD 7.500,-SRD750,-(10%)SRD750,- -/-SRD 650,- =SRD100,-
Totaal verschuldigde BTW     SRD750,-

De BTW is strikt evenredig aan de prijs van ondernemer D. Hij is SRD 750,- verschuldigd en dat bedrag rekent hij door aan de particuliere consument. De totaal verschuldigde BTW wordt door de hele bedrijfskolom heen in gedeelten betaald. De particuliere consument betaalt ondernemer D een bedrag van SRD 750,- aan BTW. Ondernemer D kan vervolgens de aan hem in door ondernemer C rekening gebrachte BTW (SRD 650,-) in aftrek brengen op het door hem verschuldigde BTW-bedrag (SRD 750,-). Daarom bedraagt de door ondernemer D te betalen BTW SRD 100 (SRD 750,- -/- SRD 650,-).

Uit het voorbeeld blijkt dat toepassing van het systeem van aftrek van voorbelasting de BTW-druk in principe proportioneel blijft aan de consumentenprijs. In de artikelen 14 t/m 17 van de wet is de regeling inzake aftrek van voorbelasting met de mogelijkheid tot teruggave nader bepaald.

Artikel 4

In beginsel zijn de volgende tarieven mogelijk ter zake van de BTW-heffïng:

  1. een algemeen tarief met nultarief;
  2. een algemeen tarief met verlaagd tarief;
  3. een algemeen tarief met verlaagd tarief en nultarief..

Met name administratieve redenen hebben de mogelijkheden tot tariefdifferentiatie feitelijk beperkt. In geval van veel tarieven dienen de verschillende belaste goederen en diensten administratief gesplitst te worden. Dit zou eerder tot bezwaren en ergernis bij ondernemers kunnen leiden. Bij de groot- en kleinhandel met een uitgebreid assortiment aan belaste goederen zou splitsing tot (onnodige) vergissingen kunnen leiden met niet de juiste BTW-afdrachten tot gevolg. Door toename van geautomatiseerde bedrijfsadministraties is de administratieve verwerking van meer dan één tarief wel gemakkelijker worden.

Bovendien moest rekening worden gehouden met het feit dat hoe meer goederen en diensten onder lagere tarieven vallen en hoe lager deze tarieven zijn, des te hoger het algemene tarief zal moeten zijn om de gewenste BTW-opbrengsten te realiseren. Gekozen is voor _ een tariefstelling bestaande uit een algemeen tarief (10% ) en een tarief (0%).

Het algemene tarief van 10% (lid 1) is van toepassing op alle leveringen en invoer van goederen alsmede op alle diensten, tenzij uitdrukkelijk in de wet anders is bepaald. Bij de toepassing van het tarief wordt tussen leveringen, invoer van goederen en diensten geen onderscheid gemaakt. De aftrek van voorbelasting overeenkomstig artikel 3 heeft tot gevolg dat de kleinhandelsprijs van de goederen en diensten aan 10% is onderworpen. De belasting is recht evenredig aan de prijs van de prestaties.

De leveringen van goederen en diensten zoals opgenomen in bijlage 1 van de wet zijn belast, maar tegen het tarief van 0% (lid 2 onderdeel a). Het gevolg hiervan is dat de ondernemer die dergelijke prestaties verrichten recht op aftrek van voorbelasting heeft. Met het nultarief tarief wordt de BTW-druk op verschillende noodzakelijke goederen en diensten in de sfeer van de eerste levensbehoeften verlaagd om een lagere consumentenprijs te bewerkstelligen. De in bijlage 1 opgenomen goederen en diensten nemen met name in het huishoudbudget van de lagere-inkomensgroepen en sociaal zwakkeren een relatief grote(re) plaats in.

Het betreffen verschillende noodzakelijke primaire diensten in de sociaal maatschappelijke sfeer: zieken- en gewondenvervoer, uitvaartdiensten, de zorg van ouderen, hulpbehoevenden en bejaardentehuizen en de opvang van kinderen in kinderopvang. Ziektekostenverzekeringen evenals verschillende prestaties in de financieel-bancaire sfeer alsmede ter stimulering van financiële inclusie, zijn aan het nultarief onderworpen. De verhuur gedurende minstens 3 maanden van onroerend goed welke is ingericht, bestemd en door de huurder worden gebruikt voor permanente bewoning is eveneens belast tegen het nultarief. De contractors betreffen de verschillende internationale oliemaatschappijen                                      die         met        een        staatsonderneming          een

productiedelingsovereenkomst hebben gesloten ingevolge de Petroleumwet 1*990. De productie van deze maatschappijen zal volledig bestemd zijn voor de export waardoor het nultarief van toepassing zal zijn (artikel 2 onderdeel b). Het nultarief is ook van toepassing op sub-contractors volgens de Petroleumwet. De goudproductie van de goudwinningsbedrijven die in ons land opereren wordt volledig geëxporteerd.

Door op de leveringen van goederen en het verrichten van diensten aan de contractors, sub-contractors evenals staatsondernemingen, en de goudwinningsbedrijven het nultarief van toepassing te laten zijn (onderdeel i), wordt voorkomen dat deze bedrijven structureel in aanmerking zouden moeten komen voor teruggave van rel^^i^^ grote bedragen aan teruggaaf van voorbelasting.

Dit gezien de specifieke aard en het kapitaalintensieve karakter van de minerale sector. Een dergelijke regeling is gebruikelijk in de industrie en geldt ook voor de exploratiefase. De levering van motorgasoline en andere daarmee gelijkgestelde motorbrandstoffen en dieselolie zijn ook aan nultarief onderworpen (onderdeel e).

Het nultarief speelt ook een belangrijke rol in verband met het internationale goederenverkeer. De plaats van levering van goederen die in het kader van hun levering worden uitgevoerd (onderdeel b) is hier te lande en dus belast voor de BTW, maar tegen het nultarief, De leverancier hoeft die afnemer geen BTW in rekening te brengen, maar trekt wel de aan hem in rekening gebrachte
BTW af. Hierdoor kunnen dergelijke goederen als exportproduct het land vrij van BTW verlaten. Het verbruik vindt niet hier te lande plaats. Van voornoemde levering is ook sprake indien overdracht van de macht van het goed pas na aflevering overgaat, ingeval van bijvoorbeeld leveringsvoorwaarde *’franco huis”.

Goederenvervoer overeenkomstig onderdeel c is weliswaar belast, maar ook tegen het nultarief aangezien het Surinaamse deel van de feitelijke vervoershandeling (meer dan) verwaarloosbaar is. Dergelijk vervoer met het buitenland als eindbestemming kan dan zonder feitelijke BTW-druk – mede door aftrek van voorbelasting – plaatsvinden. In lijn met het geregelde in de onderdeel b en c zijn ook diensten zoals transport welke in Suriname worden verricht voor uitgaande goederen tegen het nultarief belast (onderdeel d).

Diensten die ten behoeve van buitenlandse afnemers, welke bijvoorbeeld door “call centers” en andere outsourcing werkzaamheden vanuit Suriname worden verricht, zijn wel belast, maar om begrijpelijke (economische) redenen ook aan het nultarief onderworpen. Er is dan geen sprake van feitelijke BTW-druk bij het verrichten van dergelijke diensten. Lid 2 regelt dat bijlage 1 slechts bij wet kan worden gewijzigd. Van belang is dat aan de hand van boeken en bescheiden moet blijken dat de ondernemer het nultarief op de juiste wijze heeft toegepast. In verband hiermee kunnen door de Minister bij beschikking voorwaarden worden gesteld (lid 4). Het nultarief is ook van toepassing ingeval van invoer van goederen die in lid 1 (bijlage 1) zijn opgenomen.

Er geldt ook een tarief van 25% bestemd voor goederen die als luxegoederen worden aangemerkt (bijlage 3).

Artikel 5

Toepassing van een vrijstelling heeft tot gevolg dat de ondernemer geen BTW aan de afnemer in rekening hoeft te brengen bij het verrichten van de prestatie. Het gevolg is wel dat hij geen recht heeft op aftrek van aan hem in rekening gebrachte BTW die aan de vrijgestelde prestatie kan worden toegerekend. Ingeval van de in bijlage 2 opgenomen prestaties wordt het om verscheidene redenen toch wenselijk geacht deze vrij te stellen van BTW.

De bij onderdeel a t/m d opgenomen vrijstellingen in bijlage 2 betreffen uitsluitend prestaties die al onder een bestaande bijzondere bestedingsbelasting vallen. Het besluit tot het belasten van onroerend goed en de daarmee voor de BTW gelijkgestelde rechten vereist nadere zorgvuldige afweging, gezien de functie en het belang van onroerend goed in de sociaaleconomische sfeer. Het is (vooralsnog) effectiever om hazardspelen en loterijen aan een bijzondere bestedingsbelasting te onderwerpen. Ook openbare vermakelijkheden die al onder de vermakelijkheidsbelasting vallen zijn vrijgesteld. Bij voornoemde vrijstellingen geldt (mede) als overweging om cumulatie met BTW te voorkomen.

De vrijstellingen onder e t/m 1 betreffen voedingsmiddelen, maar ook water, elektriciteit en kookgas alsmede verschillende noodzakelijke primaire diensten op het gebied van de (para) medische zorg in de brede zin des woord, verzorging van onderwijs en openbaar personenvervoer. De inzet van deze vrijstellingen in de sfeer van de eerste levensbehoeften is ter realisatie van een lagere consumentenprijs. Ook deze goederen en diensten nemen in het huishoudbudget van de lagere inkomensgroepen en sociaal zwakkeren een relatief grote(re) plaats in. Lid 2, regelt dat de Minister op basis van wederkerigheid, onder door hem te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van belasting verlenen voor de levering van goederen en het verrichten van diensten aan ambassades, consulaten en gezantschappen. Eveneens indien de internationale betrekkingen zulks wenselijk maken.

Lid 3, regelt dat bijlage 2 slechts bij wet kan worden gewijzigd, indien bijvoorbeeld een bepaald(e) goed of dienst voortaan als eerste levensbehoefte voor de BTW-heffing dient te worden beschouwd.

Artikel 6

In dit artikel is uiteengezet wat voor de heffing van BTW onder levering van goederen moet worden verstaan. Levering overeenkomstig de BTW-heffing beperkt zich niet slechts tot de civielrechtelijke eigendomsoverdracht. Ook andersoortige handelingen worden noodzakelijkerwijs als levering aangemerkt om zo goed mogelijk tegemoet te kunnen komen aan de BTW als algemene verbruiksbelasting.

In beginsel worden alle goederen die door een handeling genoemd in dit artikel in het ’ economisch verkeer worden gebracht in de heffing van BTW betrokken. Op grond van artikel 1 onderdeel e, dienen onder het begrip “goederen” zowel roerende als onroerende lichamelijke zaken, waaronder ook elektriciteit en gas, te worden verstaan. Lid 1 onderdeel a, regelt niet alleen de civielrechtelijke eigendomsoverdracht, maar elke overdrachtshandeling waarbij een partij een andere partij in staat stelt om daadwerkelijk als eigenaar over een lichamelijk goed te beschikken. Hieronder valt dus ook de overdracht in economische zin van een goed.

Daar is sprake van indien de lusten en lasten van het betreffende goed aan een derde worden overgedragen. In artikel 639 van het SBW is de civielrechtelijke eigendomsoverdracht als volgt geregeld:

“Eigendom van zaken kan op geen andere wijze worden verkregen dan door toe- eigening, door natrekking, door verjaring, door wettelijke of testamentaire erfopvolging, en door opdracht of levering ten gevolge van een rechtstitel van eigendomsovergang, afkomstig van degene, die gerechtigd was over de eigendom te beschikten.

In veel gevallen zal de levering een eigendomsoverdracht via een koop- en verkoopovereenkomst betreffen. Bij roerende goederen wordt de eigendom dan meestal overgedragen door de feitelijke afgifte van het goed. Bijvoorbecld in het geval van de aanschaf van een computer geschiedt dit door de overhandiging daarvan aan de koper na betaling van de aanschafprijs. Andere overeenkomsten zoals ruil en schenking strekken ook tot eigendomsoverdracht van goederen. Deze leveringen zullen echter buiten de BTW-heffing blijven wegens het ontbreken van een vergoeding als maatstaf van heffing. In geval van bijvoorbeeld natrekking, erfopvolging en toeëigening is er sprake van eigendomsovergang en dus levering in de zin van de wet.

Er is ook sprake van een levering ingevolge lid 1 onderdeel a, ingeval een hypotheekhouder ten laste van een ondernemer rechtmatig overgaat tot parate executie door middel van onderhandse verkoop. Dat is ook het geval indien een pandhouder in overeenstemming met de schuldenaar het goed onderhands verkoopt. Koop- en aannemingsovereenkomsten ter zake van onroerende zaken kunnen voor de BTW-heffing twee afzonderlijke leveringen betreffen, namelijk de levering van het perceel volgens lid 1 onderdeel a, en de oplevering van het woonhuis of bedrijfspand volgens lid 1 onderdeel c. De levering van onroerend goed is echter (vooralsnog) vrijgesteld van BTW-heffing (bijlage 2 onderdeel a (artikel 5 lid 1)).

Verkoop door een ondernemer van goederen die zijn teruggenomen wegens het door een particuliere consument niet nakomen van de betalingsverplichtingen uit hoofde van een koopovereenkomst is eveneens een levering overeenkomstig lid 1 onderdeel a. De grondslag voor de BTW-heffing is dan het verschil tussen de verkoopopbrengst van het goed en de som van het nog niet betaalde deel van de oorspronkelijke verkoopprijs van het goed en het eventueel aan de debiteur terugbetaalde bedrag.. In lid 1 onderdeel b, is bepaald dat de afgifte van goederen als gevolg van een overeenkomst van huurkoop wordt bestempeld als levering in de zin van de BTW-heffing.

In artikel 1561 h van het SBW is huurkoop als volgt geregeld.

“Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele overdracht in eigendom van de koper overgaat. Alle overeenkomsten, welke dezelfde strekking hebben, hetzij als huur en verhuur, hetzij onder andere vorm of andere benaming aangegaan, worden als huurkoop aangemerkt. Onder huurkoop is begrepen, de overeenkomst waarbij terzake van een koop en verkoop een derde, die de eigendom van de zaak verwerft, aan de koper krediet verleent, dus dat het geheel van handelingen de strekking van huurkoop verlangt”

Alle overeenkomsten met dezelfde strekking worden voor de BTW-heffing als huurkoop aangemerkt. Zoals eerder in deze toelichting aangegeven, zijn de materiële gegevens en niet de juridische kwalificatie van een prestatie bepalend voor de heffing van BTW. Een overeenkomst en/of prestatie kan dus als huur en verhuur worden benoemd maar materieel een huurkoopovereenkomst betreffen. Huurkoop wordt gekenmerkt door het feit dat de eigendom van het goed pas overgaat nadat de laatste termijn is voldaan, terwijl de afnemer wel het volledige genot van het goed heeft verkregen. Pas op dat moment zou er dus sprake zijn van een levering in de zin van lid 1 onderdeel a. Zonder de speciale voorziening (lid 1 onderdeel b) zou, bijvoorbeeld door de laatste termijn oneindig uit te stellen, de heffing van BTW ook voor onbepaalde tijd uitgesteld kunnen worden.

De speciale voorziening zorgt er bovendien voor dat de levering op basis van huurkoop voor wat de BTW betreft hetzelfde wordt behandeld als de overdracht als gevolg van een koop- en verkoopovereenkomst. De civielrechtelijke overdracht die door betaling van de laatste termijn plaatsvindt, is voor de heffing van BTW niet meer van belang. Met betrekking tot leaseovereenkomsten ontstaat een soortgelijke situatie. De ondernemer die de goederen ter beschikking stelt blijft juridisch eigenaar van het goed. Indien het om financiële leaseovereenkomsten gaat, vertoont deze constructie grote gelijkenis met de rechtsfiguur van huurkoop. Aan het einde van het contract heeft de ondernemer die het goed gebruikt het recht om het goed te kopen. Evenals bij huurkoop wordt de afgifte van het goed ingevolge een financiële leaseovereenkomst als belaste levering voor de BTW bestempeld (lid 1 onderdeel b). Van huurkoop moet worden onderscheiden de in artikel 1561 van het SBW geregelde koop op afbetaling. Volgens dit artikel dient onder koop op afbetaling te worden verstaan:

“Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen, dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen nadat de verkochte zaak aan de verkoper is overgedragen, al dan niet in eigendom. Alle overeenkomsten, welke dezelfde strekking hebben, onder welke vorm of welke benaming ook aangegaan, worden als koop en verkoop op afbetaling aangemerkt. Koop en verkoop op afbetaling in de zin van de wet zijn niet de overeenkomsten, welke betrekking hebben op onroerende zaken of op schepen, die kunnen worden ingeschreven in een der registers, bedoeld in artikel 378 van het Surinaams Wetboek van Koophandel. ”

Bij koop op afbetaling is gewoon sprake van een koop- en verkoopovereenkomst welke als levering derhalve onder lid 1 onderdeel a, valt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij koop op afbetaling van huishoudelijke goederen zoals ijskast, gasfornuis, wasmachine en tv. De levering op basis van huurkoop heeft tot gevolg dat de heffing van BTW plaatsvindt als het goed wordt afgegeven en niet op het moment waarop de eigendom overgaat nadat de laatste termijn is betaald. Met deze regeling wordt huurkoop voor de BTW-heffing op dezelfde wijze behandeld als koop of afbetaling.

Bij huurkoop wordt de juridische eigendom van goederen niet overdragen om de nakoming van aflossingsverplichtingen te garanderen. Een autohandelaar die aan een particuliere consument een via huurkoop bij hem aangeschafte personenauto feitelijk afgeeft door het overhandigen van de autosleutels en de eigendomspapieren, levert een goed ingevolge lid 1 onderdeel b.

Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt financiële lease gelijkgesteld met huurkoop voor de heffing van BTW. Een overeenkomst van financiële lease houdt in dat de lessor een goed voor een vastgestelde periode tegen een bepaalde vergoeding ter beschikking stelt aan de lessee (gebruiker). Na afloop van de leaseperiode heeft de lessee een koopoptie op het goed. Op dit onderdeel verschilt financiële lease van huurkoop. In tegenstelling tot huurkoop gaat bij financiële lease de eigendom van het goed niet automatisch over op de lessee. Bij een leaseovereenkomst is het goed voor risico van de lessee en staat de financiering van het goed centraal. De gezamenlijke leasetermijnen zijn meestal gelijk aan de volledige vergoeding van de door de lessor in het goed geïnvesteerde bedrag met inbegrip van financieringslasten en winstmarge. Hierdoor is het bedrag van de koopoptie meestal gering. Een overeenkomst wordt voor de heffing van BTW als financiële lease aangemerkt indien aan de volgende vijf voorwaarden wordt voldaan:

  1. Het goed staat feitelijk aan de lessee ter beschikking. De lessor heeft op grond van het leasecontract het gebruik van het goed door de lessee alleen beperkt om de zekerheidsfunctie van het leaseobject veilig te stellen.
  2. De lessee neemt de kosten van gebruik, onderhoud en verzekering van het goed voor zijn rekening vanaf het moment dat het goed aan hem ter beschikking is gesteld. Ook het risico van waardeveranderingen of het eventueel tenietgaan van het goed en het risico van terugname komen vanaf dat moment voor rekening van de lessee.
  3. De lessee heeft de optie om het goed aan het einde van de leaseperiode te kopen voor een zodanig lage prijs dat mag worden, aangenomen dat hij deze optie zal uitoefenen. De optieprijs is bij het aangaan van de leaseovereenkomst vastgesteld.
  4. De lessee heeft het recht de juridische eigendom van het goed te verkrijgen op elk door hem gewenst moment door de resterende leasetermijnen in een keer af te lossen en de overeengekomen optieprijs te voldoen.
  5. De leaseovereenkomst kan gedurende de looptijd niet eenzijdig worden beëindigd behalve door vervroegde aflossing als bedoeld onder d.

Bij een overeenkomst die niet aan deze voorwaarden voldoet zal er normaal gesproken sprake zijn van het verrichten van een dienst voor de toepassing van de BTW. In geval van operationele lease wordt een goed voor gebruik aan de lessee ter beschikking gesteld op grond van een overeenkomst die in beginsel kan worden opgezegd. De macht om als eigenaar over het goed te beschikken gaat bij een dergelijke overeenkomst niet over op de lessee. Operationele lease vertoont sterke gelijkenis met huur en verhuur en wordt voor de heffing van BTW eveneens aangemerkt ■ als het verrichten van een dienst. Het leasen van personenauto’s door bedrijven ten behoeve van bepaalde personeelsleden al dan niet voor bedrijfsgebruik kan meestal als operationele lease worden bestempeld.

Lid 1 onderdeel c, bepaalt dat de oplevering van goederen door de ondernemer die de goederen heeft vervaardigd, een levering is voor de heffing van BTW. Het betreft hier met name gevallen in welke de opdrachtgever goederen ter beschikking stelt aan een opdrachtnemer die met die goederen een nieuw goed vervaardigt en oplevert aan de opdrachtgever. De goederen kunnen bestaan uit grond- en hulpstoffen, halffabricaten en grond. Oplevering wordt bepaald door het moment waarop het op te leveren goed niet meer in eigendom van de opdrachtnemer is. Van oplevering is bijvoorbeeld sprake wanneer een aannemer een huis op de grond van de opdrachtgever bouwt. Bij onroerend goed vindt de oplevering plaats door natrekking. In artikel 556 van het SBW wordt onder natrekking verstaan:

“Al hetgeen door recht van natrekking tot een zaak behoort, daaronder begrepen de vruchten, zowel natuurlijke als die door nijverheid worden verkregen, zolang deze tak- of wortelvast, ofaan de grond gehecht zijn, maakt een gedeelte van de zaak uit. ”

De levering van onroerend goed is echter (vooralsnog) vrijgesteld van de BTW-heffing (bijlage 2, onderdeel a (artikel 5 lid 1)). De aannemer hoeft de opdrachtgever geen BTW in rekening te brengen, terwijl hij de BTW die in rekening is gebracht bij afname van belaste prestaties die zijn gebruikt bij de bouw van het huis niet kan aftrekken.

Oplevering kan ook plaatsvinden bij roerend goed. Het uit verschillende onderdelen assembleren van computers of het aan een kleermaker verstrekken van stof om een maatpak te maken dienen bijvoorbeeld als oplevering te worden beschouwd.

Essentieel voor oplevering is het begrip “vervaardigen”. Zonder vervaardigen kan van oplevering geen sprake zijn. Met het vervaardigen moet een goed worden voortgebracht dat voordien niet bestond: er is een nieuw goed ontstaan. Daarvan is sprake indien de functie van het nieuw ontstane goed verschilt van de functie die de gebruikte of verstrekte materialen hadden. Reparatie is geen vervaardiging indien het betreffende goed slechts in de oude functie wordt hersteld. Het installeren van een airconditioner aan een woning is ook geen oplevering volgens deze bepaling. De installateur heeft noch de airconditioner noch de woning vervaardigd. Lid 1 onderdeel d, is alleen van toepassing als goederen onderwerp uitmaken van een overeenkomst tot het aanbrengen van die goederen aan een ander goed. Het goed wordt een bestanddeel van het andere goed en verliest daardoor zijn zelfstandigheid. Een dergelijke eigendomsovergang die volgens de wet plaatsvindt wordt volgens lid 1 onderdeel d, als een levering bestempeld voor de BTW-heffing.

De reden hiervoor is dat een goed in economische zin wordt overgedragen. Voor de uitleg van deze bepaling heeft “aanbrengen” dezelfde betekenis als “installeren” en “monteren”. Van zo’n levering is bijvoorbeeld sprake bij een overeenkomst waarbij dakplaten, glazen ramen of schuifdeuren moeten worden aangebracht bij in aanbouw zijnde huizen. Goederen kunnen ook eerst worden aangeschaft en daarna als gevolg van een overeenkomst worden aangebracht aan een ander goed. In deze gevallen zal er voor de heffing van BTW eerst sprake zijn van een levering volgens lid 1 onderdeel a, daarna gevolgd door levering van een dienst.

De bedoeling met de levering volgens lid 2 is om economisch gelijke gevallen juridisch ook gelijk te behandelen. Het uitgangspunt hierbij is dat de heffing van BTW neutraal dient te zijn. De levering op grond van deze bepaling heeft tot gevolg dat de vestiging, overdracht, wijziging, afstand en opzegging van een beperkt zakelijk recht op onroerend goed ten behoeve van een derde voor de heffing van BTW gelijk wordt gesteld met de levering van het onroerend goed zelf. Hierbij kan worden gedacht aan de volgende in artikel 564 van het SBW opgesomde en met onroerende zaken gelijkgestelde rechten: het vruchtgebruik en gebruik van onroerende zaken, de erfdienstbaarheden, het recht van opstal en het erfpachtrecht. Dit zijn rechten die de rechthebbende de bevoegdheid geven om een onroerende zaak van de blooteigenaar te gebruiken. Deze rechten op onroerende zaken hebben een absoluut karakter en kunnen tegenover iedereen worden gehandhaafd.

Ter voorkoming van (oneigenlijke) BTW-besparende constructies is de gelijkstelling van bepaalde zakelijke gebruiksrechten ingevolge lid 3 afhankelijk gesteld van de hoogte van de vergoeding. De vestiging van vruchtgebruik op een pand wordt bijvoorbeeld alleen als levering van onroerend goed bestempeld indien de vergoeding vermeerderd met BTW tenminste gelijk is aan de kostprijs vermeerderd met BTW van het pand waarop het vruchtgebruik betrekking heeft, zoals die zou ontstaan bij de voortbrenging door een onafhankelijke derde op het tijdstip van de handeling. Bij een lagere prijstelling is er dus geen sprake van levering van onroerend goed maar van het verrichten van een dienst. De levering van onroerend goed is (vooralsnog) bij wet (bijlage 2 onderdeel a (artikel 5 lid 1)) vrijgesteld van BTW-heffing.

Vestiging van hypotheek en fiduciaire eigendomsoverdracht vallen niet onder de leveringsvorm van lid 2, omdat beide rechten slechts strekken tot zekerheid. Deze leveringsvorm is evenmin van toepassing bij verschuldigde grondrenten (in geld of in natura). Bij grondrenten heeft de gerechtigde alleen recht op betaling. Met al deze rechten wordt geen gebruiksrecht op onroerend goed verstrekt zoals dat bijvoorbeeld het geval is bij vruchtgebruik. De blooteigenaar behoudt het genot van de zaak. Lid 3 onderdeel a, beoogt te voorkomen dat de ondernemer zonder heffing van BTW goederen gratis aan de onderneming onttrekt voor privédoeleinden.

Van een levering volgens lid 1 onderdeel a, is slechts sprake als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

  1. De ondernemer moet een goed zonder betaling van enige vergoeding feitelijk aan het ondernemingsvermogen onttrekken.
  2. De ondernemer moet het goed bestemmen voor andere dan bedrijfsdoeleinden.
  3. De ondernemer moet voor het goed bij de aanschaf, vervaardiging, vestiging of invoer feitelijk het recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van voorbelasting hebben genoten.

Een bestemming van een goed anders dan voor bedrijfsdoeleinden doet zich voornamelijk voor wanneer de ondernemer over het goed beschikt om het zelf of voor zijn personeel in privé te gebruiken. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien een eigenaar levensmiddelen zonder daarvoor te betalen uit zijn supermarkt haalt voor eigen consumptie. En ook als de eigenaar de levensmiddelen niet voor eigen consumptie bestemd maar gratis aan zijn personeel verstrekt. Indien bij de aanschaf van de levensmiddelen aftrek van voorbelasting is genoten, is de eigenaar vervolgens BTW verschuldigd over de aankoopprijs van de levensmiddelen volgens artikel 10 lid 6.

Op deze manier wordt voorkomen dat gratis consumptief gebruik van bedrijfsgoederen door de ondernemer en zijn personeel plaatsvindt. De door hem betaalde BTW komt uiteraard niet voor aftrek in aanmerking. De levering van lid 3 onderdeel b, valt in feite te vergelijken met de levering van onderdeel a. Deze levering is aan de orde als een ondernemer met zijn bedrijf stopt en de bedrijfsgoederen niet verkoopt maar de goederen naar het privévermogen van zichzelf of een ander overbrengt. Bijvoorbeeld een restauranthouder die ermee stopt en alle keukengerei verder in privé gaat houden en/of gebruiken. Ook ik in dit geval is alleen van een dergelijke levering sprake indien de ondernemer bij de aanschaf van de bedrijfsgoederen feitelijk volledige of gedeeltelijke aftrek van voorbelasting heeft genoten.

Van een levering volgens deze bepaling is ook sprake als bij overlijden van de ondernemer zijn erfgenamen het bedrijf niet voortzetten maar de bedrijfsgoederen overbrengen naar hun privévermogen. Voor deze levering geldt ook overeenkomstig artikel 10 lid 6, dat BTW verschuldigd is over de aankoopprijs van de bedrijfsgoederen of van soortgelijke goederen of, indien er geen aankoopprijs is, de kostprijs berekend op het tijdstip waarop de handeling wordt uitgevoerd. Lid 4 is ingegeven om de heffing van BTW op veilingen administratief eenvoudig te laten verlopen. Daarom worden op een veiling verhandelde goederen geacht eerst aan en vervolgens door de houder van de veiling te zijn geleverd. Voor de heffing van BTW worden dus twee leveringen vastgesteld. In ons land zijn het vooral notarissen die zich met veilingen bezighouden. Bij een dergelijke veiling waarbij ondernemers goederen aanbrengen, worden deze goederen geacht te zijn geleverd aan de notaris en vervolgens door de notaris aan de kopers.

In lid 5 is een regeling getroffen voor goederen welke worden geleverd door tussenkomst van commissionairs of dergelijke ondernemers. Evenals bij het vorig lid is deze bepaling met name ingegeven door de praktische uitvoerbaarheid van de BTW-heffing. Op grond van de regeling wordt de levering van goederen door tussenkomst van een commissionair geacht eerst aan en vervolgens door hem te zijn geleverd. Een belangrijke voorwaarde hierbij is wel dat de commissionair op eigen naam, maar in opdracht en voor rekening van zijn opdrachtgever handelt. Is dat niet het geval dan vindt de levering rechtstreeks plaats tussen de leverancier en de afnemer van het goed. De tussenpersoon verleent in zo’n geval een dienst bestaande uit het bemiddelen tussen leverancier en afnemer in opdracht van een van de partijen of van beide. Doorgaans voldoet een makelaar aan de karakteristieken van een dergelijke tussenpersoon.

Een andere voorwaarde is dat de commissionair ondernemer moet zijn, wat betekent dat hij niet feitelijk in dienst van zijn opdrachtgever is. Anders is er eveneens sprake van een rechtstreekse levering tussen leverancier en afnemer. Alle ondernemers die overeenkomsten op eigen naam sluiten maar optreden in opdracht en voor rekening van een opdrachtgever vallen onder deze bepaling. Het is dus niet van belang of een ondernemer zich commissionair noemt.

Lid 6 regelt dat onttrekking van goederen om voor ondememingsdoeleinden te dienen als geschenken van geringe waarde of als monster, niet als een levering onder bezwarende titel wordt beschouwd. Dergelijke onttrekkingen blijven derhalve buiten de BTW-heffing. Van belang is dat in deze gevallen volgens lid 7, de Minister, naast de belastingdienst zelf, bij beschikking voor de praktijk duidelijkheid kan scheppen over geschenken van geringe waarde en monsters in voomoemde zin.

Artikel 7

Volgens lid 1 wordt als dienst aangemerkt elke handeling die geen levering van een goed is. De definitie van het begrip “dienst” is zeer ruim, wat aansluit bij het karakter van de BTW als algemene verbruiksbelasting die als doel heeft alle consumptieve uitgaven in de heffing te betrekken. Het geheel aan prestaties dat als dienst kan worden bestempeld is dus bijzonder groot. Als diensten kunnen onder meer worden beschouwd de overdracht van effecten en waardepapieren als onlichamelijke zaken, de verplichting om iets na te laten of iets te dulden en het verrichten van werkzaamheden aan goederen zoals reparatie en onderhoud. Het kwalificeren van een prestatie als het leveren van een goed of als het verrichten van een dienst is in het kader van de wet relevant voor de toepassing van met name de kwalificatie als ondernemer (artikel 1 onderdeel f), het nultarief (artikel 4), de vrijstellingen (artikel 5), bij de bepaling van de plaats van de prestatie (artikelen 8 en 9) en de invoer van goederen (artikelen 18 t/m 20).

Voor de BTW-heffing is het ook belangrijk om een onderscheid te maken tussen een éénmalige en een doorlopende dienst. Een doorlopende dienst wordt niet op een tijdstip verricht, maar gedurende een reeks van door betrokken partijen overeengekomen tijdstippen. Verhuur van onroerend goed en het verstrekken van software in licentie zijn voorbeelden van een doorlopende dienst. Bij een eventuele tariefswijziging zal bij een doorlopende dienst zowel het oude als het nieuwe tarief van toepassing zijn. Bij doorlopende diensten met opeenvolgende betalingen is het uitgangspunt dat de dienst verricht is bij het verstrijken van de periode waarop de betaling betrekking heeft.

Volgens artikel 2 van de wet is een dienst slechts belastbaar als hij onder bezwarende titel, wat betekent tegen een bedongen vergoeding, wordt verricht. De vergoeding van een dienst kan in geld of in natura plaatsvinden. Daarbij is van belang dat de tegenprestatie altijd in geld kan worden uitgedrukt. De grondslag voor de heffing van BTW is de werkelijk ontvangen vergoeding. Afstand doen van een recht wordt als een dienst in de zin van de wet bestempeld indien een betaling wordt ontvangen als rechtstreeks gevolg van het, al dan niet verplicht, opgeven van een recht. Afstand van recht kan zich bijvoorbeeld voordoen bij ruilverkaveling en bedrijfsverplaatsing of – beëindiging. Ook hier is bepalend dat een rechtstreeks verband bestaat tussen afstand van het recht en de vergoeding.

Een combinatie van diensten dient als één prestatie te worden behandeld voor de BTW-heffing indien de verschillende diensten zodanig functioneel met elkaar verbonden zijn, dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische handeling vormen waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. Van één dienst is bijvoorbeeld sprake wanneer een van de samenstellende diensten de overige diensten zodanig overheerst dat deze diensten in feite onderdeel zijn van de overheersende dienst. De levering van zand aan een aannemer is bijvoorbeeld onderdeel van het bouwrijp maken van een stuk terrein door een aannemer. De combinatie kan ook uit elementen van een levering of dienst bestaan. De totale prestatie zal moeten worden gesplitst in afzonderlijke leveringen en/of diensten indien geen sprake is van het genoemde functionele verband of de overheersing. Dit is bijvoorbeeld het geval bij verhuur van onroerend goed, ingericht en bestemd voor permanente bewoning, waarbij regulier onderhoud met inbegrip van terrein voor rekening van verhuurder komt. Splitsing dient dan plaats te vinden voor de BTW-heffing.

De verhuur op zich is onderworpen aan het nultarief (bijlage 1 onderdeel b (artikel 4 lid 2 onderdeel a)), terwijl regulier onderhoud normaal belast is. In onderdeel 2 onderdeel a, is geregeld dat het gebruiken van een tot de onderneming behorend goed voor andere dan ondernemingsdoeleinden dient te worden bestempeld als een belaste dienst voor de heffing van BTW. Met deze bepaling wordt voorkomen dat geen BTW wordt geheven bij gebruik van bedrijfsgoederen voor privédoeleinden. Uiteraard geldt deze regeling alleen indien aftrek van voorbelasting is genoten bij de aanschaf van het betreffende goed.

Gebruik van een bedrijfsauto voor particuliere doeleinden zonder enige vergoeding is dus onderworpen aan de BTW-heffing. Volgens artikel 10 lid 7, is de grondslag van de heffing de waarde (aanschaffingskosten) van de dienst of van soortgelijke diensten of, indien er geen waarde (aanschaffingskosten) van de dienst is, de door de ondernemer voor het verrichten van de dienst gemaakte uitgaven.

Lid 2 onderdeel b, bevat een vergelijk; bare regeling in geval diensten zonder enige vergoeding worden verricht voor andere dan bedrijfsdoeleinden. Het gratis verzorgen door een administratiekantoor van de financiële administratie van een familielid is daarom belast voor de BTW-heffing. Lid 3 regelt dat diensten welke worden verleend door tussenkomst van een commissionair of dergelijke ondernemer die overeenkomsten sluit op eigen naam maar op order en voor rekening van een ander, worden geacht aan en vervolgens door die ondernemer te zijn geleverd. Met deze regeling wordt zoveel mogelijk aangesloten op het gebruik in handelsverkeer.

Artikel 8

De BTW is als algemene verbruiksbelasting gebaseerd op het bestemmingslandbeginsel, wat betekent dat goederen waar zij ook voortgebracht zijn, aan BTW-heffing moeten worden onderworpen in het land waar de goederen feitelijk worden verbruikt. De territoriale begrenzing van de BTW-heffing is niet geregeld in de omschrijving van de belastingplichtige maar in de regeling omtrent de plaats van de prestatie. De bepaling van de plaats van levering van goederen sluit aan bij de goederen(beweging), niet bij de woon- of vestigingsplaats van leverancier of afnemer. Het uitgangspunt is de plaats van vertrek, met een heffing bij invoer (10%) en een nultarief bij export (nultarief).

Een ondernemer uit Trinidad en Tobago kan dus belastingplichtige zijn voor de wet en in die hoedanigheid onderworpen zijn aan de BTW-heffing. Voorwaarde hiervoor is dat de ondernemer deze prestatie in Suriname verricht. Bijvoorbeeld wanneer hij goederen die zich in dit land bevinden en niet verplaatst worden, verkoopt aan een andere buitenlander.

Lid 1 onderdeel a, bepaalt dat in afwijking van de hoofdregel (artikel 1), de plaats waar de verzending of het vervoer aanvangt bepalend is voor de plaats waar de levering wordt verricht indien het goed in verband met de levering wordt verzonden of vervoerd. Als een personenauto in de Verenigde Staten, is aangeschaft en van daaruit naar Suriname wordt vervoerd, dan is de plaats van levering de Verenigde Staten. Door de invoer (artikel 18) als belastbaar feit te bestempelen wordt toch BTW geheven (artikel 19) en voorkomen dat de auto BTW-schoon in Suriname terecht komt voor feitelijk gebruik.

Indien een lokale houthandelaar een partij rondhout verkoopt aan een in China gevestigde afnemer en de partij op de boot zet voor transport naar China, is de plaats van levering Suriname en hier dus belast voor de BTW. Maar bij export is het nultarief van toepassing. Met het nultarief (artikel 4 lid 2 onderdeel a) en aftrek van voorbelasting wordt voorkomen dat de partij rondhout BTW-vuil heit l^nd verlaat. Lid 1 onderdeel b, regelt dat indien een goed aan boord van een vliegtuig wordt geleverd, de plaats van vertrek van het vervoer van passagiers bepaalt of er sprake is van een belaste prestatie voor de BTW-heffing. Verkoop van bijouterieën tijdens een SLM-vlucht met vertrek vanaf de Johan Adolf Pengel Luchthaven is dus in Suriname belast maar wel tegen heit nultarief (artikel 4 lid 2 onderdeel b). Voor ketentransacties waarbij goederen vanuit een derde land worden ingevoerd, geldt een afwijkende regeling volgens lid 2 onderdeel c. De bedoeling en werking van deze bepaling kan met het volgende voorbeeld worden toegelicht:

Een ondernemer A uit Amerika verkoopt een partij auto-onderdelen aan handelaar B gevestigd in Suriname, die de partij doorverkoopt aan handelaar C in Suriname, die vervolgens dezelfde partij doorverkoopt aan de particulier D, eveneens in Suriname. De levering van de goederen vindt wel rechtstreeks plaats door ondernemer A (Amerika) aan particulier D (Suriname). Voor de BTW-heffing zijn er overeenkomstig onderdeel c, drie levermgen aan de orde. Zonder de regeling van onderdeel c, zouden alle leveringen op basis van onderdeel a, in Japan plaatsvinden als de plaats waar het vervoer c.q. de verzending van de partij auto-onderdelen ijs aangevangen. Er zou dan slechts voor de invoer van de auto-onderdelen in Suriname BTW verschuldigd zijn.

Maar om een goede werking van de BTW-heffing te verzekeren moet in verband met de invoer BTW worden geheven over de prijs die laatste afnemer (D) betaalt, Indien niet D de auto-onderdelen importeert maar bijvoorbeeld handelaar B, dan is de douanewaarde die de auto-onderdelen voor hem (B) hebben grondslag van de heffing bij invoer. Vervolgens vinden de leveringen van B naar C en van C naar D op grond van onderdeel c, in Suriname plaats. Hierdoor wordt bereikt dat bij D BTW wordt geheven over de prijs die door hem betaald wordt. Uiteraard hebben B en C in verband met hun respectieve belaste leveringen recht op aftrek van voorbelasting.

Artikel 9

Het uitgangspunt bij de bepaling van de plaats van dienst is dat onderscheid wordt gemaakt naar afnemer. Diensten die worden verricht aan andere ondernemers – business-to-business (B2B) – zijn in beginsel belastbaar in het land van de afnemer, terwijl diensten verricht aan niet-ondernemers – business-to-consumer (B2C) – in het land van de dienstverrichter in de BTW-heffing worden betrokken.

Op grond van de hoofdregel van lid 1 onderdeel a, vinden diensten die worden verricht voor een als zodanig handelende ondernemer plaats in het land waar die ondernemer “de zetel van bedrijfsuitoefening” heeft gevestigd. Hiermee wordt bedoeld de plaats waar de centrale bestuurstaken van het bedrijf worden uitgeoefend, waarbij rekening moet worden gehouden met de plaats waar de voornaamste beslissingen over de algemene leiding van het bedrijf worden genomen, de plaats van de statutaire zetel en de plaats waar de bestuurders van het bedrijf bijeenkomen.

Ondanks het verschil in karakter in heffing tussen BTW en inkomstenbelasting, kan de volgende uitleg van “woon- en vestigingsplaats” voor de inkomstenbelasting praktisch ook in beschouwing worden genomen bij de uitleg van “de zetel van bedrijfsuitoefening” voor de BTW. Waar iemand woont en waar een lichaam is gevestigd wordt voor de inkomstenbelasting naar de (feitelijke) omstandigheden beoordeeld. Bij natuurlijke personen is de plaats van het middelpunt van de levensbelangen beslissend, waarbij de volgende omstandigheden het grootste gewicht in de schaal leggen: de duur van het verblijf, de plaats waar de bedrijfsactiviteiten worden ontplooid, de plaats waar een woning wordt aangehouden en de plaats waar het gezin verblijft.

Bij lichamen is de plaats van de feitelijke leiding doorslaggevend bij de bepaling van de vestigingsplaats. Belangrijke factoren om de plaats van de feitelijke leiding te bepalen zijn: de plaats waar de directie leidinggeeft, waar het hoofdkantoor gevestigd is, waar de directie woont en vergadert en waar de financiële administratie wordt gevoerd. De plaats waar de zetel van de bedrijfsuitoefening van de afiiemer/ondernemer is gevestigd geldt echter niet als plaats van dienst indien die dienst wordt verricht voor de vaste inrichting van de afnemer die zich op een andere plek dan de zetel van zijn bedrijfsuitoefening bevindt. In een dergelijk geval is de plaats van de dienst het land waar zich de vaste inrichting bevindt van de afnemer/ondernemer waarvoor de desbetreffende dienst werd verricht (lid b).

Onder “vaste inrichting” wordt verstaan iedere andere inrichting dan de in onderdeel a, bedoelde zetel van de bedrijfsuitoefening, die gekenmerkt wordt door een voldoende mate van duurzaamheid en een – wat personeel en technische middelen betreft – geschikte structuur om de voor haar eigen behoeften verrichte diensten te kunnen afhemen en ter plaatse te gebruiken. Een fiscaal identificatienummer niet toereikend om vast te stellen dat een belastingplichtige een vaste inrichting heeft. Anders gezegd, van een vaste inrichting is sprake indien met enige duurzaamheid vanuit de bedrijfsinrichting leveringen van goederen en/of diensten ten behoeve van derden worden verricht met behulp van het daarvoor benodigde personeel en technische middelen.

Ook voor “vaste inrichting” kan de uitleg hierover voor de inkomstenbelasting praktisch in beschouwing worden genomen bij de uitleg van het begrip voor de BTW. Een fabriek, kantoor, verkoopruimte en werkplaats van een buitenlandse onderneming in Suriname zullen zich bijvoorbeeld doorgaans niet alleen voor de inkomstenbelasting, maar ook voor de BTW-heffing als een vaste inrichting kwalificeren. Onderdeel c bepaalt tenslotte dat in gevallen waarin de afnemer geen zetel van bedrijfsuitoefening of vaste inrichting heeft, uit praktische overwegingen voor de plaatsbepaling wordt aangesloten bij de woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats van de afnemer. De gebruikelijke “woonplaats” van een al dan niet belastingplichtige natuurlijke persoon is het adres dat in het bevolkingsregister of een soortgelijk openbaar register is opgenomen, of het adres dat door die persoon aan de relevante belastingautoriteiten is meegedeeld, tenzij er bewijs bestaat dat dit adres niet met de werkelijkheid overeenstemt.

De “gebruikelijke verblijfplaats” van een al dan niet belastingplichtige natuurlijke persoon is de plaats waar deze gewoonlijk verblijft wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen. Wanneer de natuurlijke persoon beroepsmatige bindingen heeft in een ander land dan het land waar hij persoonlijke bindingen heeft, of wanneer beroepsmatige bindingen ontbreken, wordt zijn gebruikelijke verblijfplaats bepaald aan de hand van persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden tussen hemzelf en een plaats waar hij woont blijken. Het gevolg van de bepaling van de plaats van B2B-diensten in het land van de afnemer is dus dat alleen diensten die worden verleend aan Surinaamse ondernemers of vaste inrichtingen van buitenlandse ondernemers in Suriname in de heffing van Surinaamse BTW worden betrokken. Van belang is om te vermelden dat voor het vaststellen van de plaats van BTW-heffmg voor B2B-diensten, ondernemers die ook niet- belastbare activiteiten verrichten voor alle aan hen verrichte diensten als ondernemer worden aangemerkt.

Dit geldt ook indien in de hoedanigheid als ondernemer diensten worden afgenomen en deze vervolgens voor privédoeleinden worden gebruikt. Indien de dienstverlener in het buitenland is gevestigd en ook geen vaste inrichting in Suriname heeft van waaruit de betreffende dienst wordt verricht, wordt de BTW-heffing via de verleggingsregeling volgens artikel 11 lid 2, geheven van de Surinaamse ondernemer of de vaste inrichting in Suriname van de buitenlandse ondernemer. Lid 2, bevat een aantal uitzonderingen op de hoofdregel van lid 1, dat B2B-diensten belastbaar zijn in het land van de afnemer/ondernemer. Deze uitzonderingen zijn noodzakelijk om beter aan te sluiten bij het beginsel dat de BTW-heffing zoveel mogelijk moet plaatsvinden in het land waar goederen en diensten worden gebruikt. Op grond van onderdeel a, zijn de diensten die betrekking hebben op onroerend goed belast in het land waar het onroerend goed is gelegen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen B2B-dienst of B2C-dienst. Worden beide diensten geleverd dan is de plaats van dienst daar waar het onroerend goed gelegen is. Een dienst heeft betrekking op onroerend goed als er voldoende rechtstreeks verband is met het onroerend goed in kwestie. Van een dergelijk verband is sprake indien de dienst is afgeleid van een onroerend goed, dit goed een onderdeel is van de dienst en centraal staat bij en van wezenlijk belang is voor de verrichte diensten.

Ook wanneer de dienst wordt verricht voor, of is gericht op een onroerend goed met als doel de juridische en fysieke wijziging van dat goed. Voorbeelden van diensten die een dergelijk rechtstreeks verband met het onroerend goed kunnen hebben, zijn:

  1. Opstellen van plannen voor een gebouw of delen van een pand bestemd voor een specifiek perceel grond, ongeacht of het pand wordt gebouwd.
  2. Verrichten van bewakings- en toezichtdiensten ter plekke.
  3. Bouw van een pand of andere fysieke constructie op een stuk grond, en onderhouds- renovatie- en sloopwerkzaamheden.
  4. Aanleg, onderhoud, renovatie en herstelwerkzaamheden aan fysieke

structuren zoals water-, en rioolleiding,                            elektriciteit-       en

telecommunicatiebekabeling, e.d.

  • Taxatie van onroerend goed voor doeleinden als verkoop, afsluiten van verzekeringen en dekking van een lening.
  • Verhuur van onroerend goed.
  • Juridische diensten met betrekking tot vestiging of overdracht van al dan niet zakelijke rechten op onroerend goed, zoals notariële werkzaamheden en het opstellen van koop- of verkoopovereenkomsten van onroerend goed, ongeacht of de transactie plaatsvindt.
  • Inspectie en beoordeling van de staat van onroerend goed en de daarmee samenhangende risico’s.
  • Het verstrekken van accommodatie in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, zoals vakantieoorden of locaties die zijn ontwikkeld voor gebruik als kampeerterreinen.
  • De installatie of montage van machines of werktuigen die, na installatie of montage, als onroerend goed kunnen worden gekwalificeerd.
  • Bemiddeling bij de verkoop, leasing of verhuur van onroerend goed en bij vestiging of overdracht van bepaalde rechten op onroerend goed of van zakelijke rechten op onroerend goed (ongeacht of die met lichamelijke zaken gelijk worden gesteld).

Uit deze bepaling blijkt ook dat prestaties van tussenpersonen zoals makelaars, architecten, bouwkundig tekenaars, alsmede de diensten van ondernemers die bouwwerken voorbereiden, coördineren en toezicht houden op de uitvoering van het werk als diensten met betrekking tot onroerend goed moeten worden bestempeld. Ook hierbij geldt dat indien het ontwerp van de architect niet wordt uitgevoerd of de bemiddeling van een makelaar niet tot de verkoop van een pand leidt, er toch sprake is van een dienst met betrekking tot onroerend goed. De verhuur van accommodatie door het hotel- en appartementenbedrijf, net als door recreatie- of vakantieoorden, zijn als diensten met betrekking tot onroerend eveneens belast voor de BTW volgens onderdeel a.

Onderdeel b, bepaalt dat de plaats van personen- en goederenvervoerdiensten de plaats is waar het vervoer plaatsvindt. Dit betekent dat bij vervoer van personen en goederen over de weg naar Guyana of Frans-Guyana in Suriname BTW verschuldigd is over de volledige vergoeding van de dienst. Er hoeft dus geen splitsing naar afgelegde afstand en dienovereenkomstige vergoeding plaats te vinden. Overeenkomstig onderdeel c, vindt het aan een ondernemer verlenen van toegang tot activiteiten op het gebied van cultuur, sport, educatie, wetenschap, vermakelijkheid of soortgelijke evenementen, zoals beurzen en tentoonstellingen, plaats in het land waar die activiteiten plaatsvinden. Het betreffen diensten die er in essentie in bestaan dat in ruil voor een biljet of tegen betaling, inclusief betaling in de vorm van een abonnement, seizoenticket of periodieke bijdrage, toegang tot een evenement wordt verleend. Deze plaats van dienst geldt ook voor de diensten die voor ondernemers worden verricht en met de toegangsverlening samenhangen.

Voorbeelden van diensten in verband met het verlenen van toegang tot culturele activiteiten, etc. zijn:

  1. het verlenen van toegang tot shows, schouwburgvoorstellingen, circusvoorstellingen, beurzen, amusementsparken, concerten, tentoonstellingen en soortgelijke culturele evenementen;
  2. het verlenen van toegang tot sportevenementen, zoals wedstrijden of concoursen;
  3. het verlenen van toegang tot evenementen op het gebied van onderwijs en wetenschappen, zoals conferenties en seminars.

Diensten die hiermee samenhangen omvatten de diensten die rechtstreeks met het verlenen van toegang tot culturele activiteiten, etc. te maken hebben en afzonderlijk onder bezwarende titel worden verstrekt aan degene die het evenement bijwoont. Deze diensten omvatten met name het gebruik van vestiaires of sanitaire voorzieningen maar niet de diensten van tussenpersonen met betrekking tot de verkoop van toegangsbiljetten.

Een handelsbeurs voor ondernemers of opfriscursus voor huisartsen en/of medische specialisten als vrije beroepsbeoefenaren in Suriname en de met de toegangverlening samenhangende diensten zijn dus belast voor de BTW-heffing. Bij openbare vermakelijkheden in de zin van de Wet Vermakelijkheidsbelasting is de heffing van BTW niet aan de orde vanwege de toepasselijke vrijstelling voor dergelijke vermakelijkheden (bijlage 2 onderdeel b (artikel 5 lid 1)).

De plaats van restaurant- en cateringdiensten is de plaats waar die diensten materieel worden verricht (onderdeel d), terwijl de plaats van restaurant- en cateringdiensten die feitelijk worden verricht aan boord van een schip of vliegtuig de plaats van vertrek van het passagiersvervoer is (onderdeel e). In onderdeel f, wordt bepaald dat de plaats van dienst van kortdurende verhuur en een vervoermiddel de plaats is waar klant fysiek het vervoermiddel tot zijn beschikking krijgt. Hierbij kan worden gedacht aan tijdelijke verhuur van personenauto’s en apparatuur. Tenslotte regelt onderdeel g, dat de plaats van outsourcing werkzaamheden de plaats is waar die diensten materieel worden verricht. Onder “kortdurende verhuur” wordt verstaan: het ononderbroken bezit of gebruik van het vervoermiddel gedurende een periode van ten hoogste dertig dagen, en voor schepen ten hoogste negentig dagen. Bij opeenvolgende contracten of verlenging van een contract moet worden gekeken naar de totale duur van de huurperiode. In beginsel wordt niet teruggekomen op het als kortdurende verhuur bestempelde deel van het eerdere contract, tenzij er sprake is van misbruik. Als de huurder bijvoorbeeld een in Suriname gevestigde ondernemer is, dan is de verhuur belast voor de BTW. Indien de verhuurder gevestigd is in het buitenland wordt de heffing verlegd naar de huurder in Suriname (artikel 11 lid 2). Is de huurder geen ondernemer dan vindt de heffing (in beginsel) plaats in het land van de huurder.

In tegenstelling tot B2B-diensten zijn B2C-diensten in beginsel belastbaar in het land van de dienstverrichter (lid 3). Ter bepaling van het land van de dienstverrichter zijn eveneens achtereenvolgens “zetel van bedrijfsuitoefening”, “vaste inrichting” en “woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats” bepalend. Voor de uitleg van deze begrippen wordt verwezen naar de uitleg bij de onderdeel a, b en c van lid 1 van het artikel hiervoor. Nadrukkelijk wordt vermeld dat het hier, in tegenstelling tot de uitleg onder lid 1, gaat om uitleg over het bepalen van het land van de dienstverrichter en niet dat van de afnemer/ondernemer van dienst. Lid 4, bevat een aantal uitzonderingen op de hoofdregel van lid 3, dat B2C-diensten belastbaar zijn in het land van de dienstverrichter. Ook in het geval van B2C-diensten zijn deze uitzonderingen noodzakelijk om beter aan te sluiten bij het beginsel dat de BTW-heffing zoveel mogelijk moet plaatsvinden in het land waar goederen en diensten worden gebruikt.

De plaats van dienst van de overige uitzonderingsgevallen van B2C diensten (onderdeel a t/m g) zijn gelijk aan de plaats van dienst van de uitzonderingsgevallen van B2B diensten (onderdeel a t/m f). Daarom wordt voor een nadere toelichting verwezen naar de voorgaande toelichting op de uitzonderingsgevallen zoals opgenomen in lid 2. Aanvullend is in onderdeel g, geregeld dat bij langdurige verhuur van een vervoermiddel door een buiten Suriname gevestigde verhuurder aan een in Suriname gevestigde of woonachtige niet-ondememer, de plaats van verhuur Suriname is in plaats van de plaats van de dienstverrichter. Met deze regeling wordt erop geanticipeerd dat vervoermiddelen vrij van BTW in Suriname verhuurd kunnen worden door een buitenlandse verhuurder en daardoor mogelijk lokale ondernemers uit worden geschakeld.

Ook ter aanvulling is bepaald dat indien de afnemers geen ondernemers zijn, de plaats van diensten en van daarmee samenhangende diensten in verband met culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke activiteiten de plaats is waar die activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden (onderdeel c).

Hieronder vallen ook de dienstverrichtingen van de organisatoren van dergelijke activiteiten. Naast de in onderdeel c, zelf genoemde beurzen en tentoonstellingen vallen onder dergelijke activiteiten onder andere ook shows, theatervoorstellingen, concerten, sportevenementen, conferenties, seminars en congressen. Samenhangende diensten zijn diensten die een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het realiseren van de voomoemde activiteiten, zoals geluidstechnische begeleiding van concerten, tolkwerkzaamheden tijdens congressen, garderobe en sanitaire voorzieningen. Bij openbare vermakelijkheden in de zin van de Wet Vermakelijkheidsbelasting is de heffing van BTW niet aan de orde vanwege de toepasselijke vrijstelling voor dergelijke vermakelijkheden (bijlage 2 onderdeel b (artikel 5 lid 1)).

Lid 5 onderdeel a, regelt dat de plaats van diensten die met vervoer samenhangen, zoals laden en lossen, intern vervoer en soortgelijke activiteiten, en die voor een niet-ondememer worden verricht, het land is waar deze diensten feitelijk worden verricht. Wanneer bijvoorbeeld in Paramaribo goederen in opdracht van een Surinaamse niet-ondememer door een bedrijf in een vrachtwagen worden geladen voor het vervoer van de goederen van Paramaribo naar Cayenne, dan is Suriname de plaats van dienst. Het lossen van de goederen in Frans-Guyana valt dan buiten de BTW-heffing in Suriname. Is de afnemer van de met het vervoer samenhangende dienst een ondernemer, dan is de dienst overeenkomstig de hoofdregel van lid 1, belast in het land van de afnemer. Wanneer dus een bedrijf in Frans-Guyana in opdracht van een Surinaams bedrijf goederen lost uit een vrachtwagen na het vervoer van de goederen van Paramaribo naar Cayenne, dan is de dienst van het bedrijf in Frans-Guyana belast in Suriname, ook al worden de goederen feitelijk in Cayenne gelost. De heffing van BTW wordt in dit geval verlegd naar de Surinaamse ondernemer (artikel 11 lid 2).

Onderdeel b, bepaalt dat plaats van dienst van werkzaamheden, deskundigenonderzoeken daaronder begrepen, met betrekking tot roerende goederen, als de afnemer een niet-ondememer is, eveneens het land is waar die werkzaamheden feitelijk worden verricht. Ook voor deze diensten geldt dat indien ze worden verricht aan een ondernemer de plaats van dienst het land van de afnemer van de dienst is (hoofdregel van lid 1). Het uitgangspunt is dat werkzaamheden met betrekking tot roerende goederen fysieke ingrepen aan roerende goederen zijn, zoals veredeling of bewerking van goederen.

Verder betreffen deze werkzaamheden ook onderzoek van de fysieke toestand van een goed of de verificatie van de echtheid van een goed ter bepaling van de waarde ervan of ter evaluatie van te verrichten werkzaamheden of van de omvang van schade. Lid 6 regelt dat bij B2C-bemiddelingsdiensten de plaats van dienst wordt bepaald door de plaats van de prestatie waarbij bemiddeld wordt. Ingeval een tussenpersoon voor een ondernemer bemiddelt, is de hoofdregel voor B2B-diensten op de dienst van toepassing en is de plaats van dienst dus het land waar de afnemer woonachtig of gevestigd is.

Voor de verschillende in lid 7 opgesomde diensten geldt dat de plaats van dienst de plaats is waar de persoon voor wie deze dienst wordt verricht is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft. De rechten volgens onderdeel a, betreffen absolute rechten en geen rechten uit contracten en dergelijke. Ook diensten op het gebied van reclame vallen onder regeling van onderdeel a. Om te beoordelen of er sprake van een “dienst op het gebied van de reclame” is bepalend of een activiteit het doel heeft de verkoop van een bepaald product of dienst te bevorderen (onderdeel b). De reclamedienst kan op verschillende manieren plaatsvinden: mondeling, schriftelijk, door illustraties, via radio en televisie, maar tegenwoordig ook met gebruikmaking van social media. Ook diensten die niet rechtstreeks aan adverteerders worden verricht maar bijvoorbeeld door tussenkomst van een reclamebureau plaatsvinden, moeten als reclamediensten worden bestempeld. Doorslaggevend is de aard van de prestatie en niet wie de afnemer is. Een reclamedienst is bijvoorbeeld ook het maken van banners of fotoshoots om een product of dienst in opdracht van een reclamebureau te promoten. De diensten door raadgevende personen (onderdeel c) betreffen diensten die gewoonlijk worden verricht door de beoefenaars van de in de bepaling opgenomen beroepsgroepen. Onder soortgelijke diensten moet in dit verband worden verstaan diensten die hetzelfde doel hebben als elk van de betreffende diensten. Conflictbemiddeling (mediation) bijvoorbeeld is qua dienst niet gelijksoortig aan diensten van een advocaat, die een ander doel hebben. Onder onderdeel d, valt bijvoorbeeld een dienst waarbij een vrije beroepsbeoefenaar in het kader van de verkoop van zijn beroepspraktijk een vergoeding ontvangt om zijn beroepsmatige werkzaamheden niet meer uit te oefenen. Van het ter beschikking stellen van personeel (onderdeel) is sprake wanneer werknemers van een ondernemer werkzaamheden verrichten op aanwijzing en onder verantwoordelijkheid van de inlener. De plaatsbepaling van lid 6 geldt ook voor verhuur van roerende goederen, met uitzondering van vervoermiddelen.

De plaats van elektronische diensten, evenals die van telecommunicatiediensten en radio- en televisieomroepdiensten die worden verricht voor een ondernemer (B2B-dienst), is de plaats waar deze persoon gevestigd of woonachtig is. Indien de dienstverrichter in het buitenland is gevestigd, dan wordt de heffing volgens artikel 11 lid 2, verlegd naar de in Suriname gevestigde of woonachtige ondernemer.

Wanneer deze diensten worden verricht voor een niet-ondernemer (B2C-dienst), dan is de plaats van dienst daar waar de dienstverrichter gevestigd of woonachtig is, tenzij het totaal van de vergoedingen voor de diensten in het lopende kalenderjaar meer dan SRD 500.000,- bedraagt en die grens ook in het voorgaande jaar niet is overschreden. In een dergelijk geval vindt hier geen BTW-heffing plaats. Wordt die drempel in de loop van het jaar overschreden, dan geldt vanaf dat moment als plaats van dienst de plaats waar de niet-ondernemer woont of gevestigd is. Strikt genomen zal dan de buitenlandse dienstverlener BTW aan voomoemde afnemer in rekening moeten brengen. Nadere regeling is wel vereist om in dergelijke gevallen tot effectieve heffing te komen.

Elektronische diensten betreffen diensten die over het internet of een elektronisch netwerk worden verleend en wegens hun aard grotendeels geautomatiseerd zijn en slechts in geringe mate menselijk ingrijpen vergen en zonder informatietechnologie niet kunnen worden verricht. Voorbeelden van elektronische diensten zijn:

  1. Het leveren en onderbrengen van websites, het onderhoud op afstand van programma’s en uitrustingen.
  2. De levering van software en de bijwerking ervan.
  3. De levering van beelden, geschreven stukken en informatie en de terbeschikkingstelling van databanken.
  4. De levering van muziek of films, van spelen, met inbegrip van kans- of gokspelen, en van uitzendingen of manifestaties op het gebied van politiek, cultuur, kunst, sport, wetenschap of ontspanning.
  5. De levering van onderwijs op afstand.

Niet alle diensten die langs elektronische weg worden verleend kunnen als elektronische diensten worden bestempeld in de zin van onderdeel j. Voorbeelden van niet-elektronische diensten zijn onder andere telecommunicatiediensten, cd-roms, adviezen via e-mail en telefoondiensten die over internet worden verricht. Indien met name elektronische diensten en telecommunicatiediensten tot stand komen via een intermediair, dan wordt de dienst in beginsel geacht aan hem en door hem te zijn verleend.

Artikel 10

Als is vastgesteld dat degene die handelt ondernemer is en deze ondernemer een belaste handeling heeft verricht in Suriname, dan dient te worden bepaald hoeveel BTW verschuldigd is. Artikel 10 bepaalt de maatstaf van de binnenlandse BTW-heffing. In lid 1, is geregeld dat de verschuldigde BTW dient te worden berekend over de vergoeding. Als algemene verbruiksbelasting beoogt de BTW-heffing de consumptieve besteding van goederen en diensten te belasten. De besteding is de vergoeding of prijs die consumenten betalen voor de aanschaf van goederen en diensten. Daarom dient de definitie van het begrip “vergoeding” aan te sluiten bij de tegenprestatie die de ondernemer voor zijn prestatie verkrijgt van zijn afnemer.

Op grond van lid 2 omvat de vergoeding alle bedragen die in verband met een verrichte prestatie in rekening worden gebracht. Er dient een rechtstreeks verband te bestaan tussen de verrichte prestatie en het bedongen bedrag. Het vertrekpunt is dus het bedrag dat de presterende ondernemer in rekening brengt. Maar als de ondernemer meer ontvangt dan hij in rekening heeft gebracht, behoort het meerdere ook tot de vergoeding. Als minder wordt ontvangen dan in rekening gebracht, wordt de vergoeding daardoor niet verlaagd. Wel kan in dat geval op grond van artikel 23 van de wet en op verzoek, teruggaaf worden verleend van de BTW die begrepen is in het niet ontvangen bedrag.

De vergoeding omvat niet alleen de direct op het goed of de dienst betrekking hebbende kosten, maar ook bijkomende kosten zoals voor verpakking, vervoer, verzekering, advies, installatie en montage. Hiertoe behoren ook kosten in verband met de door partijen overeengekomen wijze van betaling zoals administratie- en financieringskosten alsmede aanmanings-, innings- en boetekosten voor het niet nakomen van betalingsverplichtingen. In beginsel behoren bijkomende kosten dus tot de vergoeding voor de BTW-heffing. Ook indien in de tegenwaarde van een prestatie accijns of een andere belasting is begrepen, behoort die accijns of die andere belasting tot het totale voor de levering of de dienst in rekening gebrachte bedrag. Slechts de BTW zelf is uitgezonderd.

Een dergelijke ruime uitleg van het begrip vergoeding past bij de BTW als algemene verbruiksbelasting. Rente bij koop en verkoop op afbetaling, huurkoop en financiële lease behoort echter niet tot de vergoeding. Hetzelfde geldt voor bedongen rente bij uitstel van betaling. Het volgende voorbeeld kan als illustratie dienen:

Een belastingconsulent die naast zijn honorarium ook de door hem gemaakte transportkosten in rekening brengt moet over het totale factuurbedrag BTW aan zijn klant in rekening brengen. De gemaakte transportkosten behoren tot de vergoeding voor de berekening van de belasting. Slechts indien bijkomende kosten in een verder verwijderd verband staan tot de prestatie horen deze niet tot de vergoeding te worden berekend.

Dergelijke kosten zijn bijvoorbeeld incassokosten en kosten van een gerechtelijke procedure nodig voor de inning van een factuur. Korting voor contante betaling behoort niet tot de maatstaf van heffing en mag dus op de vergoeding in aftrek worden gebracht. Subsidies zijn slechts maatstaf van heffing indien de verstrekte subsidie als vergoeding voor een prestatie van degene die de subsidie ontvangt kan worden bestempeld. Daarom dient een prijssubsidie voor bijvoorbeeld een culturele voorstelling waardoor de toegang gratis is, als een vergoeding voor de BTW-heffing te worden bestempeld.

De subsidie staat in een rechtstreeks verband met het verstrekken van gratis toegang tot de voorstelling. Exploitatiesubsidies zoals voor sociale instellingen behoren echter niet tot de vergoeding voor de BTW-heffing. In het geval van schadevergoedingen is het eveneens van belang om vast te stellen in hoeverre de betaling een vergoeding is voor een prestatie. Vergoedingen ter grootte van de huurprijs over de periode wegens het te laat terugbrengen van gehuurde goederen behoren wel tot de maatstaf van heffing. In beginsel geldt dat niet voor een boete voor te late terugbrenging van goederen of een schadevergoeding bij wanprestatie en onrechtmatige daad. Doorgaans ontbreekt in deze gevallen een voor de BTW relevante prestatie. Hetzelfde geldt dus ook voor contributies en giften.

Bij sponsoring zal vaak genoeg wel een prestatie tussen partijen zijn overeengekomen voor ontvangen sponsorgelden, bijvoorbeeld het maken van reclame. Doorlopende kosten zoals door notarissen, advocaten en deurwaarders ten behoeve van hun klanten betaalde kadastrale rechten, griffierechten, leges, kosten van uittreksels uit het handelsregister en zegelrecht, behoren niet tot de vergoeding voor de BTW van door deze dienstverleners verrichte prestaties. Hetzelfde geldt voor via reisbureaus betaalde ticketkosten en premies reis- en annuleringsverzekeringen. Volgens lid 3 zal bij een vergoeding die geheel of gedeeltelijk uit natura bestaat de waarde in het economische verkeer moeten worden meegenomen voor de heffing van de BTW.

Indien bijvoorbeeld de belastingconsulent voor het verzorgen van de belastingaangifte van een supermarkt als vergoeding daarvoor een krat bier ontvangt, zal voor de heffing van de BTW de vergoeding moeten worden vastgesteld op de prijs die de supermarkt heeft betaald bij de aankoop van het krat bier. Bepalend is de aankoopprijs van de supermarkt en niet de normale verkoopprijs van het krat bier. De vergoeding van het door een telecommunicatiebedrijf als tegenprestatie gratis verstrekken van mobiele telefoons bij de verkoop van abonnementen moet voor de heffing van BTW worden vastgesteld op de inkoopprijs van de mobiele telefoons.

De waarde voor de presterende ondernemer is hier bepalend. Indien meer is ontvangen dan het voor de prestatie bedongen bedrag, is volgens lid 4 het meerdere bedrag de vergoeding voor de BTW-heffing. Dat is bijvoorbeeld het geval bij dubbele betalingen en fooien.

Lid 5 regelt de vergoeding tussen afnemer en verrichter van een prestatie indien er sprake is van onderlinge verbondenheid en de in rekening gebrachte BTW niet of gedeeltelijk aftrekbaar is. Een dergelijke verbondenheid bestaat bij bepaalde familie- en eigendomsverhoudingen. De familieverhoudingen betreffen bloedverwantschap in de eerste graad (ouders en kinderen) en de tweede graad (grootouders, kleinkinderen en broers en zusters). Bij eigendomsverhoudingen is er onderlinge verbondenheid indien een persoon middellijk of onmiddellijk voor ten minste 25% deelneemt in het kapitaal van een vennootschap.

De per saldo door de overheid ontvangen BTW is ten onrechte minder indien, bij voornoemde onderlinge verbondenheid, bij een lagere vergoeding dan de waarde in het economische verkeer de in rekening gebrachte BTW niet geheel of gedeeltelijk aftrekbaar is. Deze regeling is bedoeld om ten onrechte minder ontvangen BTW tegen te gaan. De vergoeding dient bij dergelijke onderlinge verhoudingen te worden gesteld op de waarde in het economische verkeer zoals bepaald volgens artikel 1 onderdeel i. Bij leveringen van artikel 6 lid 3 (onderdelen a en b), wordt uiteraard geen vergoeding in rekening gebracht. In deze gevallen is de ma^tis^^f van heffing bij ingekochte goederen de aanschaffingskosten en voor goederen die door de ondernemer zelf zijn vervaardigd, de voortbrengingskosten (lid 6). Bij aangeschafte goederen geldt als uitgangspunt de aankoopprijs van een soortgelijk goed in dezelfde staat als het geleverde goed op het tijdstip van de levering. Bij gebruikte goederen kan de aanschaffingsprijs worden verminderd met een voor de belastingdienst aanvaardbaar afschrijvingspercentage.

Bij diensten van artikel 7 lid 2 (onderdelen a en b) wordt ook geen vergoeding in rekening gebracht. In zulke gevallen is de maatstaf van heffing de waarde (aanschaffingskosten) van de dienst of van soortgelijke diensten. Indien er echter geen waarde (aanschaffingskosten) van de betreffende dienst is, dan zijn de door de ondernemer voor het verrichten van die dienst gemaakte uitgaven bepalend (lid 7). Bij een vergoeding in vreemde valuta zal op grond van lid 8 de tegenwaarde in Surinaamse Dollars moeten worden vastgesteld op de laatste door de Centrale Bank van Suriname genoteerde verkoopkoers op het tijdstip waarop de BTW verschuldigd wordt.

Behaalde koerswinst vanwege ontvangen vreemde valutavergoedingen tegen een hogere koers dan de toepasselijke verkoopkoers van de Centrale Bank van Suriname, behoort dan eveneens tot de vergoeding. Volgens lid 9, dienen bij belaste prestaties aan anderen dan ondernemers prijzen te worden aangeboden waarin de belasting is inbegrepen. Deze regeling is bedoeld om onduidelijkheid bij afnemers over de prijsstelling van goederen en diensten in verband met de heffing van BTW te voorkomen. Lid 10 regelt dat de Minister bij beschikking nadere regels kan vaststellen met betrekking tot het bepalen van de vergoeding volgens dit artikel.

Artikel 11

Op grond van lid 1, wordt de belasting geheven voor leveringen en diensten die in Suriname door als zodanig handelde ondernemers onder bezwarende titel worden verricht. Het ligt voor de hand dat de BTW wordt geheven van de ondernemer die in Suriname woonachtig of gevestigd is dan wel in Suriname een vaste inrichting heeft van waaruit de levering of dienst wordt verricht. De regel dat de presterende ondernemer de belasting is verschuldigd, is ook van toepassing indien een buitenlandse ondernemen in Suriname een prestatie verricht. Een belangrijke uitzondering op deze regeling is dat de BTW bij grensoverschrijdende B2B-diensten verschuldigd is door de afnemer (artikel 9 lid 1).

Lid 2, bevat de algemene regeling dat wanneer een belaste levering of dienst in Suriname wordt verricht door een buitenlandse ondernemer, de afnemer van de prestatie in Suriname gehouden is de verschuldigde BTW te voldoen. De heffing wordt dan verschoven naar de afnemer/ondernemer.

Hij zal dan zelf de verschuldigde BTW moeten berekenen, daarvan aangifte doen en de betaling verrichten. Deze regeling geldt niet voor niet- ondernemers zoals particulieren, overheidsinstanties en overige instellingen die geen belaste prestaties verrichten. Indien een buitenlandse ondernemer ten behoeve van een niet-ondememer in Suriname een levering of een dienst verricht, moet in beginsel deze buitenlandse ondernemer op grond van het ’ eerste lid, na registratie bij de belastingdienst, zelf aangifte doen en de verschuldigde BTW betalen. Nadere regeling is wel vereist om in dergelijke gevallen tot effectieve heffing te komen. In geval van elektronische diensten wordt in dit verband verwezen naar de regeling van artikel 9 lid 7 onderdelen h, i en j en lid 8.

Lid 3, regelt dat bij Staatsbesluit de mogelijkheid kan worden geregeld om, onder te stellen voorwaarden, wordt toegestaan dat een ondernemer de BTW bij de invoer van goed(eren) niet bij de Ontvanger betaalt, maar het verschuldigde bedrag voldoet door opname in zijn BTW-aangifte. Doorgaans zal deze BTW ook weer onmiddellijk in aftrek kunnen worden gebracht. Bij Staatsbesluit kan tevens worden geregeld dat de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen de bevoegdheid verkrijgt om een ondernemer op zijn verzoek en bij voor bezwaar vatbare beschikking, toestemming tot verlegging te verlenen. Regelmatige import kan, onder te stellen nadere voorwaarden, aanleiding zijn tot het verlenen van een dergelijke toestemming. De toepassing van de verleggingsregeling kan met volgende voorbeeld worden geïllustreerd:

Een grote detailhandelszaak heeft in de maand januari 2023 voor SRD 20.000.000,- aan allerhande goederen verkocht. Over dezelfde maand hebben leveranciers en dienstverleners de onderneming op factuur SRD 500.000,- aan BTW in rekening gebracht. Bovendien heeft de detailhandelszaak SRD 15.000.000,- aan goederen geïmporteerd in januari.

De aangifte over de maand januari 2023 ziet er dan als volgt uit:

Verschuldigde BTW
■ Leveringen en dienstenSRD20.000.000,- x 10%SRD2.000.000.-
• InvoerSRD10.000.000,- x 10%SRD1.000.000,- +
Totaal  SRD3.000.000,-
Mrekbare BTW                                                                                                                                                 1
■ In rekening gebracht door leverancier^ dienstverlenersSRD500.000,-  
* Ter zake van invoerSRD1.500.000,- +  
Totaal   2.000.000,- -/-
Per saldo op aangifte te voldoen  SRD1.000.000,-

Artikel 12

Dit artikel regelt het tijdstip waarop de belasting wordt verschuldigd. De wet volgt als hoofdregel het factuurstelsel. De vaststelling van het moment waarop de BTW is verschuldigd, is van belang voor onder meer het doen van aangifte volgens artikel 13 lid 1. De BTW die in een tijdvak verschuldigd is moet op aangifte worden voldaan, Bovendien is de aftrek van voorbelasting verbonden aan de op factuur in rekening gebrachte BTW (artikel 14 lid 1, onderdeel a).

Het factuurstelsel houdt in dat de belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de factuur wordt uitgereikt of indien dat niet tijdig geschiedt, het tijdstip waarop de uitreiking uiterlijk had moeten plaatsvinden (lid 1 onderdeel b). Op grond van artikel 27 lid 3, dient de factuur te worden uitgereikt vóór de vijftiende dag na de maand waarin de levering of de dienst is verricht. In geval van contractuele vooruitbetalingen moet telkens een factuur worden uitgereikt vóór het tijdstip dat de betaling moet geschieden (artikel 27 lid 3). Dergelijke vooruitbetalingen doen zich meestal voor bij aanneming van werk, zoals bij de bouw van een woning en bij de uitvoering van consultancyopdrachten die zich over een langere periode uitstrekken.

Met deze regeling moet worden voorkomen dat de ondernemer aan wie de prestatie is verricht aan de presterende ondernemer betaalde BTW niet in aftrek kan brengen omdat hij (nog) geen factuur heeft ontvangen. Blijft het uitreiken van de factuur echter achterwege, dan is volgens lid 1 onderdeel a, de belasting nog steeds verschuldigd uiterlijk op de vijftiende dag na de maand waarin de prestatie is verricht, respectievelijk op de dag waarop de contractuele vooruitbetaling opeisbaar is. Voor de aftrek van voorbelasting is het uitreiken van de factuur nog wel van belang.

De wet (artikel 27) bevat geen verplichting tot het uitreiken van facturen indien de prestatie plaatsvindt voor anderen dan ondernemers. In dit geval ontstaat de verschuldigdheid van de belasting op het tijdstip waarop de levering dan wel de dienst feitelijk wordt verricht (lid 1 onderdeel c). De feitelijke situatie is hierbij bepalend. Bij oplevering van een goed is bijvoorbeeld de feitelijke oplevering het tijdstip van levering. Bij een eigenaar die zonder betaling levensmiddelen uit zijn supermarkt haalt voor eigen consumptie, is het tijdstip van levering het feitelijke moment van het uit de supermarkt halen (onttrekken) van de goederen. Hetzelfde geldt bij verlegging van de heffing volgens artikel 11 lid 2.

Indien door de afnemer betalingen worden verricht voordat een factuur is uitgereikt, dan wel – ingeval geen factuur behoeft te worden uitgereikt – voordat de prestatie wordt verricht, ontstaat de verschuldigdheid op het tijdstip waarop die betalingen worden verricht (lid 2). In deze gevallen vindt de betaling feitelijk plaats op basis van het kasstelsel. Deze bepaling ziet met name op vooruitbetalingen, anders dan contractuele, zoals hiervoor toegelicht. Dit artikel voorziet dus in de volgende vier tijdstippen van verschuldigdheid van BTW:

  1. het moment van uitreiking van de factuur;
  2. het moment waarop de factuur uiterlijk had moeten zijn uitgereikt;
  3. het moment van presteren;
  4. het moment van ontvangst van de vergoeding.

Artikel 13

Dit artikel regelt de aangifte en het betalen van de verschuldigde belasting volgens de wet. De belastingplichtige ondernemer dient binnen een periode van zestien dagen na afloop van een tijdvak aangifte te doen van de verschuldigde BTW (lid 1). Een tijdvak is gesteld op een kalendermaand (artikel 1 onderdeel h ten l81®. Indiening van de aangifte geschiedt bij de Inspecteur, terwijl de betaling van de verschuldigde belasting moet plaatsvinden bij de Ontvanger uiterlijk op het moment dat de aangifte moet zijn ingediend (lid 2 en lid 4),

De mogelijkheid tot het doen van aangifte via elektronische weg en de voorwaarden daarvoor zullen door de Minister bij beschikking worden bepaald (lid 3). Belangrijk is dat de aangifte door de belastingplichtige wordt ingevuld overeenkomstig de aanwijzingen bij het aangiftebiljet (lid 7). Een ondernemer aan wie ten onrechte geen aangiftebiljet is uitgereikt of een ondernemer die niet langer aan de kleine ondernemersregeling van artikel 21 voldoet, is verplicht de Inspecteur te verzoeken aan hem een aangiftebiljet uit te reiken (lid 8). Bij te late betaling zal interest verschuldigd zijn (lid 5). De mogelijkheid tot verlening van uitstel van indiening van de aangifte door de Inspecteur is geregeld in lid 9.

Artikel 14

In dit artikel wordt de aftrek van voorbelasting als het voor de heffing van BTW kenmerkende aspect nader geregeld. Het systeem van heffen en aftrekken van BTW in de productie- en distributieketen moet er zoveel mogelijk voor zorgen dat de heffing tussen ondernemers onderling teniet wordt gedaan. Dit kan niet alleen worden bereikt door de mogelijkheid tot aftrek, maar ook doordat de aftrek direct en voor het totale bedrag kan worden uitgeoefend, ook als dat leidt tot teruggave van BTW. Daarom is het tijdstip van aftrek gekoppeld aan het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt.

De aftrek vindt dan plaats in dezelfde belastingtijdvak waarin de BTW in rekening is gebracht. Hierdoor wordt in principe bereikt dat goederen en diensten BTW-vrij bij de ondernemer terechtkomen en wordt ook de 1^^-t beperkt van het door hem voorfinancieren van de BTW. Als algemene verbruiksbelasting dient de BTW uiteindelijk op de particuliere consument te drukken, die in rekening gebrachte BTW niet in aftrek kan brengen. Het vrijstellingenregime (bijlage 2 (artikel 5 lid 1)) is een uitzondering op de aftrek van voorbelasting. Lid 1 onderdeel a, regelt dat allereerst voor aftrek op door de ondernemer in een tijdvak verschuldigde BTW in aanmerking komt, de BTW welke in datzelfde tijdvak door andere ondernemers voor aan de ondernemer verrichte leveringen en diensten in rekening is gebracht. Hierbij geldt als ^langrijke eis dat de aan de ondernemer in rekening gebrachte BTW is vermeld op een op de wettelijk voorgeschreven wijze opgemaakte factuur.

Met name in artikel 28 zijn de specifieke vereisten opgenomen waaraan een factuur dient te voldoen. Doorgaans voldoet een kassabon of -strook niet aan de wettelijke vereisten van een factuur, zoals vermelding van de gegevens van de afnemer van de levering of dienst. De aftrek van voorbelasting kan onmiddeilijk geschieden, en niet eerst nadat bijvoorbeeld de betreffende goederen zijn doorverkocht of verwerkt. Bovendien is voor het kunnen aftrekken van de BTW evenmin van belang of het factuurbedrag al is betaald en/of de BTW door de presterende ondernemer al is afgedragen aan de belastingdienst. Wel dient rekening gehouden te worden met de correctieregeling van lid 5.

Indien de op grond van artikel 14 af te trekken voorbelasting het door de ondernemer verschuldigde bedrag aan BTW overtreft, wordt het verschil overeenkomstig de regeling van artikel 17 verrekend met door de ondernemer te betalen BTW, of aan hem gerestitueerd. Voor aftrek van in rekening gebrachte BTW gelden dus de volgende drie vereisten:

  1. de BTW is aan de ondernemer in rekening gebracht;
  2. de BTW heeft betrekking op een aan hem verrichte prestatie; en
  3. de BTW is vermeld op een correcte factuur.

Volgens (letter b ten 18te) komt in de tweede plaats voor aftrek op de in een tijdvak verschuldigde BTW in aanmerking de in dat tijdvak verschuldigde BTW voor invoer van goederen bestemd voor de ondernemer. Het gaat om de ondernemer die de macht heeft om over de goederen te beschikken, en niet om de douane- expediteur die bijvoorbeeld op eigen naam en voor rekening van de ondernemer de goederen invoert en alle invoerformaliteiten voldoet. De ondernemer dient wel over een invoerdocument te beschikken waaruit blijkt dat de goederen voor de ondernemer bestemd zijn

Bovendien is in onderdeel b ten 2de geregeld dat indien een ondernemer BTW verschuldigd is op grond van artikel 11 lid 2, ook deze BTW voor aftrek in aanmerking komt. Dit betreft de gevallen waarbij een buitenlandse ondernemer zonder vaste inrichting in Suriname een belastbare prestatie verricht aan een in Suriname woonachtige of gevestigde ondernemer. De ondernemer die de prestatie afneemt is dan de belasting verschuldigd. Indien hij daarop recht heeft, kan de ondernemer de naar hem verlegde BTW op dezelfde aangifte in aftrek brengen.

Lid 2 bepaalt dat de in rekening gebrachte BTW slechts in aanmerking komt voor de aftrek, voor zover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor uitsluitend met BTW belaste prestaties. Indien de goederen en diensten door de ondernemer uitsluitend worden gebruikt voor privédoeleinden dan wel voor vrijgestelde prestaties (artikel 5 lid 1(bijlage 2)), kan de in rekening gebrachte BTW niet in aftrek worden gebracht. Bij een gemengd gebruik zal de voorbelasting slechts in aftrek kunnen worden gebracht, voor zover de goederen en diensten voor belaste prestaties worden gebruikt.

De splitsing van het betreffende BTW-bedrag – in een aftrekbaar en een niet aftrekbaar deel – zal moeten geschieden volgens de regeling van artikel 15 lid 1 onderdeel c. Van een gemengd gebruik is sprake wanneer goederen en diensten zowel voor belaste handelingen als voor privé doeleindenprivédoeleinden en/of vrijgestelde prestaties worden gebruikt.

Lid 3, bepaalt dat aftrek is toegestaan voor zover de voorbelasting toerekenbaar is aan prestaties die in het buitenland plaatsvinden, maar die belast zouden zijn indien zij in Suriname zouden hebben plaatsgevonden. Door de aftrek toe te staan wordt vermeden dat toch BTW als voorbelasting op de in het buitenland verrichte prestatie blijft drukken.

Lid 4, bepaalt dat aftrek van BTW plaatsvindt op grond van de voorgenomen bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de belasting in rekening wordt gebracht, dan wel op het tijdstip waarop de belasting wordt verschuldigd of wordt voldaan. Dat is dus het moment waarop de ondernemer moet beoordelen in hoeverre in rekening gebrachte BTW in aftrek kan worden gebracht. Het betreft hierbij de redelijkerwijs te verwachten bestemming van de goederen en diensten op het moment van aanschaf.

De bedoeling van de regeling is niet dat bijvoorbeeld naar willekeur wordt bepaald in welke mate aangeschafte goederen of diensten al dan niet voor belaste prestaties zullen worden gebruikt. Bestemming en gebruik vallen wel samen indien de ondernemer de goederen of diensten na aanschaf onmiddellijk in gebruik neemt.

Lid 5, bevat een correctieregeling op de aftrek van voorbelasting volgens lid 1. De regeling houdt in dat op het moment waarop de ondernemer de goederen en diensten gebruikt, alsnog wordt beoordeeld of de aftrek van voorbelasting welke op een eerder tijdstip volgens lid 1 heeft plaatsgevonden al dan niet gecorrigeerd moet worden. Dit vanwege het feit dat het feitelijke gebruik niet, of niet geheel, overeenkomt met de aanvankelijk aan de goederen en diensten gegeven bestemming. Een verplichte correctie zal d’us moet plaatsvinden als het betreffende goed ook wordt gebruikt voor consumptieve doeleinden of voor het verrichten van vrijgestelde prestaties.

Het gevolg van de correctie kan zijn dat de ondernemer de eerder afgetrokken BTW geheel of gedeeltelijk verschuldigd wordt, waardoor hij de verschuldigde BTW op grond van artikel 13 moet voldoen. Ook kan de situatie voorkomen dat de ondernemer alsnog gerechtigd wordt tot eerder niet of te weinig afgetrokken voorbelasting. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de ondernemer het voornemen had om de aangeschafte goederen voor vrijgestelde prestaties te gebruiken met als gevolg geen aftrek van voorbelasting. Als de goederen toch voor belaste prestaties worden gebruikt ontstaat alsnog het recht op aftrek van voorbelasting. De te weinig in aftrek gebrachte BTW komt dan alsnog bij de ondernemer in aanmerking voor aftrek (artikel 17).

De werking van lid 5 kan met het volgende voorbeeld worden geïllustreerd:

Een autohandelaar heeft voor de invoer van een aantal (10) personenauto’s bestemd voor de verkoop, een BTW-bedrag van SRD 120.000,- per personenauto,          in                                            totaal

SRD 1.200.000,-, betaald en vervolgens in aftrek gebracht . Na enige tijd wordt één van de nog niet verkochte auto’s onttrokken aan de onderneming en in privé gebruikt door de ondernemer. Het feitelijke gebruik van de personenauto is niet in overeenstemming met de eerder bepaalde bestemming. De reeds in aftrek gebrachte BTW van SRD 120.000,- wordt dan alsnog verschuldigd en moet op aangifte worden voldaan (artikel 13).

Lid 6, sluit in een aantal gevallen de aftrek van voorbelasting uit waarbij met name kenmerkend is dat de betreffende uitgaven in de consumptieve sfeer plaatsvinden. In lid a, is de uitsluiting van het verstrekken van spijzen, dranken en tabaksproducten opgenomen. In rekening gebrachte BTW voor het nuttigen van spijzen, dranken en tabaksproducten met zakelijke relaties in een hotel, horecagelegenheid of tijdens een bedrijfsfeest is niet aftrekbaar. Onderdeel b, sluit aftrek van voorbelasting uit bij verstrekken van relatiegeschenken en andere giften.

De gebruikelijke kerstpakketten die jaarlijks door bedrijven aan hun zakelijke relaties en/of werknemers worden verstrekt, zijn een bekend voorbeeld. De aan de ondernemer bij de aanschaf van de kerstpakketten in rekening gebrachte BTW komt bij hem dan ook niet in aanmerking voor aftrek. Onder relatiegeschenken of andere giften worden, begrepen alle prestaties die de ondernemer in verband met een zakelijke verhouding of uit vrijgevigheid voor een derde verricht, zonder vergoeding of tegen een vergoeding die lager is dan de aanschaf- of voortbrengingskosten.

Bij diensten betreft het in het laatste geval een vergoeding die lager is dan de voor de prestatie gemaakte kosten, de BTW niet daaronder begrepen. Aftrek van voorbelasting bij het verstrekken van loon in natura, zoals in de vorm van producten en diensten uit eigen bedrijf, is volgens onderdeel c, uitgesloten. In rekening gebrachte BTW bij de aanschaf van goederen en diensten ter vervaardiging van het als loon in natura verstrekte eigen product is dan ook niet aftrekbaar bij de ondernemer. Wanneer bijvoorbeeld een telecommunicatiebedrijf haar werknemers gratis mobiele telefoons verstrekt voor uitsluitend privégebruik, is de bij de invoer betaalde BTW eveneens niet aftrekbaar. Tenslotte, wordt door onderdeel d, aftrek van voorbelasting uitgesloten bij de aanschaf van motorvoertuigen net als bij goederen en diensten voor verfraaiing, reparatie en onderhoud van deze voertuigen. Het gaat voornamelijk om motorvoertuigen van post 87.03 van de Wet Tarief van Invoerrechten 1996.

Het betreft automobielen en andere motorvoertuigen hoofdzakelijk ontworpen voor personenvervoer anders dan die bedoeld bij post 87.02: automobielen voor het vervoer van tien of meer personen, de bestuurder daaronder begrepen. Een ondernemer kan dus geen voorbelasting aftrekken indien hij personenauto’s aan werknemers ter beschikking stelt, ook al worden de auto’s ook voor bedrijfsdoeleinden gebruikt.

Deze uitsluiting geldt niet voor ondernemers die zich bezighouden met autohandel en -verhuur voor personen- en/of goederenvervoer. Motorvoertuigen met een maximaal toegelaten massa van meer dan 3.500 kg zijn niet uitgesloten van aftrek van voorbelasting. Het is duidelijk dat in de gevallen zoals geregeld in lid 7, geen herziening van aftrek van voorbelasting kan plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor het afstoten van door de ondernemer in zijn onderneming gebruikte goederen (lid 8).

Lid 9, biedt de Minister de mogelijkheid om aftrek van voorbelasting geheel of gedeeltelijk uit te sluiten in verband met het gebruik van met BTW belaste goederen en diensten voor het voeren van een zekere staat en bij personeelsvoorzieningen (onderdeel a). Bovendien kan hij nadere regels vaststellen met betrekking tot de toepassing van het aftrekrecht in het algemeen, (onderdeel b).

Artikel 15

Lid 1 onderdeel a, regelt dat volledige aftrek van voorbelasting volgens artikel 14 slechts is toegestaan indien de door de ondernemer aangeschafte en met BTW belaste goederen en diensten uitsluitend worden gebruikt voor zijn met BTW belaste prestaties. Het is daarom overduidelijk dat zoals in onderdeel b, geregeld is, aftrek van voorbelasting volgens artikel 14 niet is toegestaan indien de aangeschafte en met BTW belaste goederen en diensten uitsluitend worden gebruikt voor vrijgestelde en dus niet met BTW belaste prestaties van de ondernemer.

In deze bepaling komt het karakter van de vrijstellingen die genoemd zijn in bijlage 2 (artikel 5 lid 1) naar buiten. Vrijgestelde prestaties blijven buiten de heffing van de BTW doordat in verband met het verrichten van dergelijke prestaties de ondernemer enerzijds geen BTW aan de afnemer in rekening hoeft te brengen.

Anderzijds heeft hij geen recht op aftrek van in rekening gebrachte BTW die kan worden toegerekend aan de door hem verrichte vrijgestelde prestaties. In gevallen waarbij goederen, en diensten zowel voor belaste als vrijgestelde prestaties worden gebruikt dient een splitsing van voorbelasting plaats te vinden in een aftrekbaar en niet-aftrekbaar deel van de voorbelasting (onderdeel c).

Splitsing van voorbelasting is dus aan de orde indien de ondernemer een goed of dienst niet uitsluitend voor één categorie prestaties – belaste of vrijgestelde – gebruikt.

Op grond van onderdeel c, zal de aftrek van voorbelasting moeten plaatsvinden naar verhouding van de aard van het gebruik van de goederen en diensten. De splitsing geschiedt op basis van de verhouding waarin het deel van de totale bruto-vergoeding van de ondernemer dat aan de BTW is onderworpen staat tot het deel dat van de BTW is vrijgesteld. In tegenstelling tot de bruto-omzet is in de bruto-vergoeding in rekening gebrachte c.q. verschuldigde BTW zelf niet inbegrepen. Indien de bruto- omzet met BTW (10%) inbegrepen SRD 1.100.000,- bedraagt, dan wordt het bedrag van de bruto-vergoeding als volgt bepaald: 100/110 x SRD 1.100.000,- = SRD 1.<000.000,-. De volgende formule wordt toegepast bij berekening van de mate waarin voorbelasting in aftrek kan worden gebracht:

Brutovergoeding belaste prestaties

——– m ■ , ,———————————– — x Bedrag in                      gebrachte BTW Totale brutovergoeding

De toepassing van deze formule voor de splitsing van de voorbelasting kan met het volgende voorbeeld worden geïllustreerd:

Makelaardij NV heeft per januari 2023 nieuw aangeschafte computerapparatuur ter waarde van SRD 1.000.000,- in gebruik genomen. De bij aanschaf in rekening gebrachte en reeds betaalde BTW is SRD 100.000,- (10%). De bruto vergoeding van Makelaardij                                                          N.V.                                                           bedroeg

SRD 10.000.000,- en werd behaald met zowel belaste (SRD 6.000.000,-) als vrijgestelde prestaties (SRD 4.000.000,-). Makelaardij N.V. kan van de in rekening gebrachte BTW een bedrag van SRD 100.000,- in aftrek brengen:

SRD 6.000.000, –

——n x SRD 100.000, -= SRD 60.000, –

SRD 10.000.000, —

Goederen en diensten kunnen naast het gebruik voor belaste en vrijgestelde prestaties eveneens in privé worden gebruikt. Bij gebruik voor zowel privé- als bedrijfsdoeleinden van goederen en diensten komt het deel van de voorbelasting dat aan het privégebruik kan worden toegerekend ook niet voor aftrek in aanmerking. In zo’n geval moet op grond van lid d, eerst de aftrek van voorbelasting worden gecorrigeerd voor de mate van privégebruik. Vervolgens kan voornoemde formule worden toegepast.

Stel dat Makelaardij NV de nieuwe aangeschafte computerapparatuur voor 15% in privé gebruikt, dan dient de in rekening gebrachte BTW van SRD 100.000,- bij de aanschaf van de apparatuur eerst met 15% voor een bedrag van SRD 15.000,- te worden gecorrigeerd. Makelaardij N.V. kan nu van de in rekening gebrachte BTW van SRD 15.000,- in aftrek brengen: sSM> 6.000.000,-       85.000,-= SRD 51.000,-

SRD 10.000.000,-

In beginsel wordt de aftrek van voorbelasting op door de ondernemer aangeschafte goederen en diensten uitsluitend bepaald op basis van de gegevens van het jaar waarin de aanschaffingen voor het eerst door de ondernemer worden gebruikt (lid 1).

Om begrijpelijke redenen geldt er echter een herzieningsregeling onroerende en roerende goederen waarop de ondernemer voor de inkomstenbelasting afschrijft, dan wel zou moeten afschrijven indien hij aan een dergelijke belasting is onderworpen. Het gebruik van deze goederen kan zich in de loop der jaren wijzigen, waardoor ook de eerdere aftrek van voorbelasting zal moeten worden herzien.

Op grond van lid 2 onderdeel a, samen met lid 3, geldt voor onroerende goederen een herzieningsperiode van negen jaren na het jaar waarin de ondernemer het onroerend goed in zijn bedrijf is gaan gebruiken. De levering van onroerend goed en de daarmee gelijkgestelde rechten is volgens artikel 5 lid 2 (bijlage 2) vooralsnog vrijgesteld van BTW-heffing. Toepassing van deze herzieningsregeling is dus feitelijk niet aan de orde. Lid 2 onderdeel b, samen met lid 4, bevat een vergelijkbare herzieningsregeling voor roerende goederen. De herzieningsperiode is vier jaren na het jaar waarin de ondernemer het roerend goed in zijn bedrijf is gaan gebruiken.

De werking van de herzieningsregeling kan met het volgende voorbeeld worden geïllustreerd:

Een notaris schaft in 2024 een bedrijfsauto aan voor SRD 8.000.000,- met een bedrag aan in rekening gebrachte BTW van SRD 800.000,-. De verhouding in bruto-vergoeding tussen zijn belaste en vrijgestelde prestaties bedroeg SRD 2.000.000,-/SRD                             4.000.000,-            en          in          totaal

Tekstvak: SRD 2.000.000, -
SRD 6.000.000,—
SRD 6.000.000,-. Op basis hiervan kan de notaris SRD 266.666,67 van de in rekening gebrachte omzetbelasting bij de aanschaf van de bedrijfsauto in aftrek brengen:

x SRD 800.000, -= SRD 266.666,67

Deze aftrek is in feite een voorschot van SRD 53.333,33 (1/5 x SRD 266.666,67) per jaar op de aftrek die toe te rekenen is aan de mogelijke herzieningsjaren 2025 t/m 2028. Als in deze jaren de omzetverhouding hetzelfde blijft, hoeft er geen herziening van de aftrek van SRD 266.666,67 plaats te vinden in de jaren 2025 t/m 2028.

Bij de volgende wijziging van de verhouding in bruto-vergoeding tussen zijn belaste en vrijgestelde prestaties over 2025 t/m 2028 dient wel een herziening van de in 2024 in aftrek gebrachte BTW van SRD 266.666,67 te geschieden..

  1. Kalenderjaar 2025
  2. Brutovergoeding belaste prestaties SRD 2.250.000,- en totaal SRD 6.500.000,-.
  3. In     aftrek     te      brengen:               250000 x SRD 800.000, tx- =

®               SRD 6.500.000-                                         ’            5

SRD 55.384,62.

2024 in aftrek gebracht SRD 53.333,33.

Geen extra aftrek van SRD 2.051,29 vindt plaats (lid 5), aangezien het aftrekbedrag van SRD 2.051,29 minder dan tien procent verschilt van de eerder in 2024 (SRD 53.333,33) door de notaris in aftrek gebrachte BTW (SRDD2051, 29 x 100% = 3,85%).

VSRD53(333,33                                           ‘

  • Kalenderjaar 2026
  • Brutovergoeding belaste prestaties SRD 2.500.000,- en totaal SRD 6.250.000,-.
  • In aftrek te                brengen:             2.5oo.ooo_, srd 800.000, – x – =

ö                SRD 6.250.000-                                                     5

SRD 64.000.

  • 2025 in aftrek gebracht SRD 53.333,33.
  • Nog in aftrek te brengen in laatste BTW-aangife van 2026: SRD 10.666,67 (SRD 64.000,- /- SRD 53.333,33).
  • Kalenderjaar 2027
  • Brutovergoeding belaste prestaties SRD 1750.000,- en totaal SRD 6.000.000,-.
  • In      aftrek       te      brengen:              1,750‘°°0,~ x SRD 800.000, – x =

ö                SRD 6.000.000,—                                                  5

SRD 46.666,67.

  • 2026 in aftrek gebracht SRD 53.333,33.
  • Nog te betalen in laatste BTW-aangife van 2027: SRD 6.666,66

(SRD 46.666,67-/- SRD 53.333,33).                                            ,

  • Kalenderjaar 2028
  • Brutovergoeding belaste prestaties SRD 2.750.000,- en totaal SRD 7.000.000,-.
  • In      aftrek       te      brengen:                              x SRD 80O.OO0, – x 7 =

e                SRD 7.000.000,-                                                    5

SRD 62.857,14.

  • 2027 in aftrek gebracht SRD 53.333,33.
  • Nog in aftrek te brengen in laatste BTW-aangifte van 2028: SRD 9.523,81 (SRD 62.857,14 -/- SRD 53.333,33).

Lid 6, regelt dat in geval het roerend goed tijdens de herzieningsperiode wordt geleverd, de ondernemer voor de herziening van de aftrek geacht wordt de betreffende zaak tot het einde van de herzieningsperiode in het kader van zijn onderneming te drijven. Het roerend goed wordt dan geacht te worden gebruikt voor belaste prestaties, als de levering belast is en voor vrijgestelde prestaties, als de levering vrijgesteld is. Volgens onderdeel c, geschiedt de herziening in één keer bij de aangifte over het tijdvak waarin de levering plaatsvindt.

De werking van deze regeling kan met het volgende voorbeeld worden geïllustreerd:

De notaris uit voomoemd voorbeeld verkoopt de bedrijfsauto in 2025 voor een bedrag van SRD 6.000.000,- aan een derde. Er is sprake van een belaste levering en de door hem verschuldigde BTW bedraagt SRD 600.000,-. Voor de toepassing van de herzieningsregeling wordt nu verondersteld dat de notaris zijn bedrijfsauto tot aan het einde van de herzieningstermijn (2028) uitsluitend heeft gebruik voor belaste prestaties. Hierdoor moet de bij de oorspronkelijke aankoop van de bedrijfsauto in aftrek gebrachte BTW worden herzien.

Bij voomoemde levering aan de derde wordt nu aangenomen dat de notaris in de vier resterende jaren de bedrijfsauto uitsluitend voor belaste prestaties gebruikt. Van de totale voorbelasting van SRD 800.000,- kan aan ieder jaar SRD 160.000,- (□x SRD 800.000, – worden toegerekend.

De notaris komt alsnog in aanmerking voor een herziene aftrek van SRD 597.333,36 die op de volgende wijze is berekend:

In aftrek te brengen BTW over 4 (2025 t/m 2028) boekjaren in totaal SRD 640.000 (4 x SRD 160.000,-). Vervolgens verminderd met het aan deze boekjaren toe te rekenen gedeelte van de reeds in aftrek gebrachte BTW, in totaal SRD 213.333,32 (4 x SRD 53.333,33). De herziene aftrek bedraagt dan SRD 426.666,68 (SRD 640.000,- -/- SRD 213.333,32). Door deze regeling heeft de koper geen last van het feit dat de bedrijfsauto door de notaris ook voor vrijgestelde prestaties is gebruikt.

Op grond van lid 7, bestaat de mogelijkheid om de splitsing van de voorbelasting te laten plaatsvinden naar het werkelijke gebruik van de goederen en diensten. Dit kan wanneer wordt aangetoond dat het werkelijke gebruik niet overeenkomt met de berekende splitsing naar bruto-vergoedingen volgens lid 1, onderdeel c. Zowel de ondernemer als de Inspecteur hebben het recht om het afwijkende werkelijke gebruik te laten zien. De splitsing naar het werkelijke gebruik vindt echter alleen plaats, indien dat werkelijke gebruik als geheel genomen niet overeenkomt met de verhouding tussen de bruto-vergoedingen. Het tegenbewijs kan niet voor ieder goed en iedere dienst afzonderlijk worden geleverd.

Bepalend is in welke mate het gebruik, van alle goederen en diensten, die voor vrijgestelde en belaste prestaties worden gebezigd, overeenkomt met de verhouding tussen de bruto-vergoedingen. Het is dus niet mogelijk dat de BTW van het ene goed of dienst wordt gesplist naar het werkelijke gebruik daarvan en de BTW van een ander goed of dienst aan de hand van de bruto- vergoedingen. Slechts roerende goederen waarop wordt afgeschreven worden elk geheel afzonderlijk beschouwd. De mogelijkheid tot splitsing naar het werkelijke gebruik is niet aan de orde bij onroerend goed door het vrijgestelde karakter van de levering volgens bijlage 2 (artikel 5 lid 1) van de wet. De toerekening in verband met het werkelijke gebruik (roerende goederen) kan dan plaatsvinden op basis van fulltime eenheden of gebruikstijd bijvoorbeeld. De splitsing op basis van het werkelijke gebruik kan met het volgende voorbeeld worden aangetoond:

Een ondernemer heeft over 2023 een totale bruto-vergoeding gerealiseerd van SRD 5.000.000,-. Hiervan is SRD 2.000.000,- behaald met vrijgestelde prestaties en SRD 3.000.000,- met belaste prestaties. De ondernemer heeft in januari 2024 een bestelbus aangeschaft waarvoor SRD 1.000.000,- BTW in rekening is gebracht, Van de in 2024 zakelijke afgelegde kilometers met het bestelbusje heeft 15% betrekking op belaste prestaties en 85% op vrijgestelde prestaties van de ondernemer.

Op basis van de gerealiseerde bruto-vergoedingen zou in verband met de aanschaf van de bestelbus in beginsel voor aftrek als voorbelasting in aanmerking                                                               komen

SRD 3.000.000,-/SRD 5.000.000,- x SRD 1000.000,- = SRD 600.000,- (60%). Het werkelijke gebruik van de bestelbus voor belaste activiteiten is echter slechts 15%. De aftrekbare voorbelasting bedraagt daarom 15% van SRD 1.000.000,- = SRD 150.000,- in plaats van SRD 600.000,-. De ondernemer moet dan nog SRD 450.000,- aan verschuldigd geworden BTW voldoen op grond van artikel 13.

Lid 8, bevat een regeling voor ondernemers die zowel belaste als vrijgestelde prestaties verrichten waarvoor zij twee of meer goederen of diensten van dezelfde soort gebruiken. Een ondernemer die zowel belaste als vrijgestelde prestaties verricht schaft bijvoorbeeld twee computers aan. Hij stelt dat één computer uitsluitend voor belaste prestaties wordt gebruikt en de andere uitsluitend voor vrijgestelde prestaties. Volgens deze regeling wordt het gebruik van beide computers, als goederen van dezelfde soort, geacht voor zowel belaste als vrijgestelde prestaties te zijn. De aftrek van voorbelasting moet dan pro rata geschieden op grond van lid 1 onderdeel c. Indien de ondernemer echter kan aantonen dat zijn standpunt inzake het gebruik van beide computers juist is, dan vindt bij de éne computer volledige aftrek van voorbelasting plaats vanwege het uitsluitend zakelijk gebruik. Aftrek van voorbelasting omdat de andere computer alleen voor vrijgestelde prestaties wordt gebruikt, is dan uitgesloten.

Lid 9, regelt dat het afstoten van bedrijfsmiddelen die de ondernemer eerder in zijn bedrijjf heeft gebruikt, niet wordt meegenomen bij de berekening van de mate waarin voorbelasting kan worden afgetrokken. De pro rata vaststelling van de voorbelasting dient zoveel mogelijk de verhouding van belaste prestaties ten opzichte vrijgestelde prestaties weer te geven. De bedoeling van deze regeling is te voorkomen dat het afstoten van bedrijfsmiddelen als toevallige factor een negatieve invloed heeft op de pro rata vaststelling. De verkoopopbrengst van de oude computerapparatuur door Makelaardij N.V. heeft bijvoorbeeld dus geen invloed op het aftrekbare gedeelte van de op de nieuw aangeschafte computerapparatuur en andere gemengd gebruikte goederen en diensten drukkende BTW.

Lid 10, bepaalt dat de Minister bij beschikking nadere regels kan vaststellen voor de aftrek van BTW volgens dit artikel.

Artikel 16

Op grond van lid 1, vindt de toerekening van de voorbelasting overeenkomstig met de splitsingsregels van artikel 15 plaats. De gegevens van het belastingtijdvak waarin de BTW aan de ondernemer in rekening wordt gebracht of de belasting wordt verschuldigd, gelden dan als grondslag. Lid 2, bevat de regeling voor het bepalen, van het verhoudingsgetal volgens artikel 15 onderdeel c, voor de gevallen waarbij goederen en diensten zowel voor belaste als vrijgestelde prestaties worden gebruikt. De voorbelasting wordt in een aftrekbaar en niet-aftrekbaar deel gesplitst. De splitsing geschiedt op basis van de verhouding waarin het deel van de totale bruto- vergoeding van de ondernemer dat aan de BTW is onderworpen staat tot het deel dat van de BTW is vrijgesteld. Onderdeel b, bepaalt dat de aftrek bij de aangifte over het laatste belastingtijdvak van het jaar eventueel kan worden herzien op basis van de gegevens over het gehele jaar. De splitsing en de herziening kunnen met het volgende voorbeeld worden geïllustreerd:

Een ondernemer schaft in juni 2024 een nieuwe bedrijfsauto aan. Het bedrag van de in rekening gebrachte BTW bedraagt SRD 39.380-. De bedrijfsauto wordt door de ondernemer zowel voor belaste als vrijgestelde prestaties gebruikt. De opbrengsten van vrijgestelde prestaties zijn in juni SRD 40.000,- en over het gehele jaar SRD 700.000,-. De belaste prestaties hebben in juni SRD 30.000,- opgeleverd en over het gehele jaar SRD 600.000,-. Op de aangifte van juni kan aan voorbelasting in aftrek worden gebracht SRD 30.000,-/SRD 70.000,- x SRD 39.380,- = SRD 16.877,14. Volgens lid 3, vindt er vervolgens een correctie plaats op basis van de opbrengstcijfers van het gehele jaar.

Over                 2024                   is                   aftrekbaar                 als                  voorbelasting

SRD            600.000,-/SRD               1.300.000,- x SRD 39.380                                                 =

SRD 19.690,- (afgerond). Daarom kan op de aangifte van december 2024 alsnog worden afgetrokken SRD 19.690,- -/- SRD 16.877,14= SRD 2.812,86. Onderdeel d, bepaalt wel dat met uitzondering van het eerste boekjaar, de herziening van de aftrek volgens onderdeel b, niet hoeft plaats te vinden als het verschil tussen het voorlopige en heit definitieve verhoudingsgetal niet meer dan 10% bedraagt. Lid 3, regelt dat bij toepassing van het werkelijke gebruik voor splitsing van voorbelasting bij roerende en onroerende goederen gedurende de herzieningsperiode (.artikel 15 lid 3 t/m lid 7), de herziening van de aftrek geschiedt op basis van de gegevens van het belastingtijdvak waarin de ondernemer de goederen is gaan gebruiken. De levering van onroerend goed en de daarmee gelijkgestelde rrxhten is vrijgesteld van de BTW- heffing (artikel 5 lid 1 (bijlage 2 onderdeel a). To<^^^^^i^g van de herzieningsregeling voor onroerend goed is daarom niet aan de orde.

Artikel 17

De situatie zal zich voordoen dat de ondernemer meer voorbelasting in aftrek brengt dan hij aan belasting verschuldigd is. Lid 1, regelt dat in zo’n geval, het verschil aan hem wordt uitbetaald. Deze terugbetaling moet plaatsvinden binnen één m.aand nadat het recht van de ondernemer op teruggaaf van belasting is ontstaan (lid 2). Lid 3, regelt dat deze termijn schriftelijk en gemotiveerd kan worden opgeschort met een periode van maximaal twee maanden. Uiteraard heeft de belastingplichtige de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen het besluit van de Inspecteur (artikel 47).

Lid 5, regelt dat de Ontvanger het bedrag van de teruggaaf kan verrekenen met op grond van deze wet uitstaande belastingschulden, boetes en kosten van de ondernemer. In verband met de voor deze verrekening vereiste zorgvuldigheid, rust op de Inspecteur wel de verplichting om zich in voldoende mate te verzekeren van de juistheid van voomoemde openstaande betalingen van de belastingplichtige. Bij te late uitbetaling zal aan de ondernemer interest moeten worden vergoed (lid 6). Met name om praktische redenen regelt lid 4 dat de Ontvanger bevoegd is om de verrekening in een ander tijdvak te laten plaatsvinden indien de teruggaaf minder bedraagt dan SRD 1000,-. Lid 7, regelt dat de beslissing om een teruggaaf geheel danwel gedeeltelijk niet toe te kennen, door de Inspecteur bij een voor bezwaar vatbare beschikking wordt genomen. Lid 8, biedt de Minister de mogelijkheid om nadere regels vast te stellen met betrekking tot de teruggaaf van belasting en de te vergoeden interest volgens dit artikel.

Artikel 18

In deze bepaling wordt geregeld wat onder invoer moet wordt verstaan. Invoer is het in het vrije verkeer brengen van goederen. De bedoeling van deze bepaling is dat bij de uitleg van het begrip “invoer” aansluiting wordt gezocht bij de invulling van het begrip volgens de Wet Tarief van Invoerrechten 1996. Goederen bevinden zich in het vrije verkeer als voor de goederen de invoerformaliteiten zijn verricht en de verschuldigde invoerrechten zijn voldaan. Dit is ook het geval indien goederen aan een douaneregime zijn onttrokken zoals bij smokkel en het illegaal onttrekken uit een entrepot.

Artikel 19

De BTW gaat uit van een heffing over de waarde die de goederen hebben op het moment van de douanetechnische invoer. De waarde bij invoer wordt bepaald aan de hand van de regels die zijn opgenomen in de Wet Tarief van Invoerrechten 1996. De zo bepaalde waarde wordt verhoogd met de andere heffingen die voor de invoer verschuldigd zijn. Deze heffingsgrondslag sluit aan bij de maatstaf van heffing die voor binnenlandse heffing is bepaald en wordt bereikt dat de heffing bij invoer zoveel mogelijk aansluit bij de later in de wet op te nemen binnenlandse heffing. Doordat voor de bepaling van de douanewaarde wordt verwezen naar de Wet Tarief van Invoerrechten 1996, is het gehele systeem dat in die wet hierover is opgenomen van toepassing. Hierdoor is in geval van onenigheid over de waarde van de goederen tussen de Inspecteur en de importeur van de goederen ook de bezwaar- en beroepsprocedure van toepassing.

Artikel 20

De heffing van de BTW bij invoer sluit in principe geheel aan op de geldende bepalingen voor de heffing van invoerrecht volgens de Scheepvaartwet 1908 en de Wet Tarief van Invoerrechten 1996. De aansluiting heeft onder andere betrekking op de aangifteprocedure, het tijdstip waarop de belasting betaald moet worden en wie de belastingplichtige is. De verschuldigde BTW wordt berekend op basis van de aangifte bij invoer en op wat bij verificatie en vÊitatie wordt geconstateerd. Dit betekent bijvoorbeeld dat de BTW niet verschuldigd is zolang de goederen zich douanetechnisch gezien nog in entrepot bevinden. De koppeling met de douanewetgeving omvat ook de regels over bezwaar en beroep.

Lid 1, is speciaal gericht op de indeling van ingevoerde goederen in de tarieflijst die behoort bij de Wet Tarief van Invoerrechten 1996. Deze bepaling geldt ook voor andere kwesties, zoals het ontstaan en het moment van de v^i^^^h^il^igdheid van de BTW bij invoer, en ook de strafrechtelijke bepalingen zijn overeenkomstig van toepassing. In lid 2, is bepaald dat wat in een bezwaar- of beroepsprocedure voor het invoerrecht onherroepelijk is vast te komen te staan, ook geldt voor de bepaling van de BTW bij invoer. In gevallen waarin de wet een relatie legt tussen de heffing bij invoer en de binnenlandse heffing geldt dit uiteraard ook voor die latere fase.

Lid 3, bepaalt dat de Minister, onder hem te stellen voorwaarden, vrijstelling van belasting kan verlenen voor de invoer van goederen op grond van het lo 1997, en overige goederen waarvoor aanspraak op vrijstelling van invoerrechten bestaat, zulks met uitzondering van goederen die voldoen aan de CARICOM oorsprongregels. Deze vrijstellingen zal bijvoorbeeld gelden voor goederen van de diplomatieke en consulaire dienst, verhuisboedel, alsook in geval vrijstelling van belasting wenselijk uit hoofde van de Petroleumwet 1990 en de bestaande delfstoffen- overeenkomsten en anderszin.

Artikel 21

De Surinaamse economie bestaat uit relatief veel kleine ondernemers. Voor bepaalde kleine ondernemers zou het volledig moeten voldoen aan de wettelijke verplichtingen een onevenredige last betekenen, ook gezien hun toegevoegde waarde en daaraan gekoppelde BTW-opbrengsten. Het beslag op de beschikbare capaciteit van de belastingdienst zou ook naar verhouding onevenredig groot zijn. Terwijl juist alle capaciteit nodig is om de invoering van de BTW succesvol te laten verlopen. Om deze redenen is in artikel 21 een regeling opgenomen waardoor kleinere ondernemers die aan de gestelde vereisten voldoen, niet aan de rechten en verplichtingen op grond van deze wet zijn onderworpen.

Op grond van lid 1, is een ondernemer die per jaar een belaste omzet (bruto-vergoeding) heeft behaald van SRD 1.000.000,- of minder niet verplicht om periodiek aangifte te doen en is hij evenmin verplicht BTW te betalen. Maar hij heeft ook geen recht op aftrek van voorbelasting. Hij wordt als het ware beschouwd als een particuliere consument. Bij het bepalen van de drempel wordt de volledige, in Suriname belaste omzet betrokken, ongeacht het tarief dat van toepassing is; dus ook leveringen en diensten die aan het nultarief zijn onderworpen. Bovendien worden verschillende economische activiteiten van dezelfde natuurlijke persoon voor de bepaling van de omzetgrens uiteraard als één geheel beschouwd. De door de ondernemer behaalde omzet op basis van vrijgestelde goederen en diensten, vormen geen onderdeel van de belaste omzet.

Hetzelfde geldt voor rechtspersonen die door hun financiële en organisatorische verbondenheid een fiscale eenheid (artikel 1 onderdeel f ten 4de) voor de wet vormen en voor de niet-rechtspersoonlijkheid bezittende combinaties (maatschap, Vof en CV). Hiermee wordt ook voorkomen dat een ondernemer zijn economische activiteiten gaat splitsen om van de regeling gebruik te kunnen maken. Zoals uit de regeling blijkt geldt deze uitsluitend voor de in Suriname woonachtige of gevestigde ondernemer. Zie hiervoor verder de uitleg van het begrip “ondernemer” (artikel 1 lid 1 onderdeel f). Op de ondernemer rust wel de verplichting zich terstond te registreren op het moment waarop hij een omzet van meer dan SRD 1.000.000,- heeft behaald (lid 2). Vanaf de levering of dienst waarmee deze drempel wordt behaald, wordt de ondernemer verplicht in de BTW-heffing betrokken. De Minister heeft de mogelijkheid om de omzetgrens aan te passen volgens lid 9, bijvoorbeeld ingeval van inflatie. Als een ondernemer in een kalenderjaar een omzet van meer dan SRD 1.000.000,- heeft behaald, is hij op grond van lid 4, over uitsluitend het meerdere BTW verschuldigd..

Gedurende de daaropvolgende twee kalenderjaren blijft de ondernemer verplicht om aangifte te doen en de verschuldigde BTW te betalen en heeft ook het recht op aftrek van voorbelasting. Ook indien in die jaren voornoemde omzetgrens niet wordt overschreden. Hiermee wordt, uit voornamelijk praktische overwegingen, voorkomen dat ondernemers gedurende een bepaalde periode (2 jaar) kunnen wisselen van vrijgestelde naar belaste BTW-positie en omgekeerd. Zo’n geval kan met het volgende voorbeeld worden geïllustreerd:

Een ondernemer heeft met zijn omzet van SRD 1.100.000,- over de periode januari t/m juli van 2023, in juli de omzetgrens met SRD 100.000,- overschreden. Op grond van lid 2 moet de ondernemer zich terstond laten registreren voor de BTW bij de belastingdienst. Over augustus 2023 moet de ondernemer aangifte doen en de verschuldigde BTW betalen, eventueel met aftrek van in rekening gebrachte voorbelasting, voor zover dit betrekking heeft op de extra omzet van SRD 100.000,-.

Aangezien de omzetgrens is overschreden blijft de ondernemer BTW-plichtig voor de rest van het jaar (2023) en op grond van lid 4, eveneens voor de jaren 2024 en 2025. In deze jaren is de ondernemer ook bij een jaaromzet van SRD 1.000.000- of minder verplicht om aangifte te doen en de verschuldigde BTW te betalen. In rekening gebrachte voorbelasting kan hij dan wel aftrekken, voor zover van toepassing;.

Een ondernemer kan normaliter een omzet hebben van meer dan SRD 1.000.000,- en onderworpen zijn aan de BTW-heffing. In een bepaald kalenderjaar (2025 bijvoorbeeld) kan hij echter een omzet halen die lager blijft dan SRD 1.000.000,-. Lid 5, biedt dan de mogelijkheid dat hij op eigen verzoek door de Inspecteur kan worden vrijgesteld van BTW-heffing (lid 1). voor het daaropvolgende kalenderjaar (2026). Deze vrijstelling is vervolgens ook verplicht van toepassing voor de kalenderjaren 2026 en 2027, zelfs wanneer in een van deze jaren de omzetgrens van SRD 1.000.000,- weer zou worden overschreden. De regeling van lid 4 is dan van overeenkomstige toepassing.

Het kan voor een ondernemer die de vereiste omzetgrens (SRD 1.000.000,-) niet overschrijdt, toch aantrekkelijk zijn om niet onder de vrijstellingsregeling van lid 1 te vallen (lid 6). Met name het recht op aftrek van voorbelasting is hierbij van belang. Bijvoorbeeld in het geval van een startende onderneming waarbij voor een behoorlijk bedrag geïnvesteerd moet worden. Indien de ondernemer niet onder vrijstellingsregeling valt, kan hij de in rekening gebrachte BTW in aftrek brengen. Voor verkrijging van de benodigde toestemming voor een periode van tenminste 2 kalenderjaren moet schriftelijk verzoek worden ingediend bij de Inspecteur. Lid 7, regelt dat de inspecteur uiterlijk binnen dertig dagen na indiening van het verzoek volgens lid 5 en lid 6 bij beschikking toestemming moet verlenen (lid 7). Lid 8, bepaalt dat indien naar oordeel van de Inspecteur de ondernemer per kalenderjaar een belaste omzet heeft van meer dan SRD 1.000.000,-, hij door de Inspecteur voor de BTW wordt geregistreerd overeenkomstig één van de overige leden van dit artikel, voorzover van toepassing. En als laatste: de Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen ter uitvoering van dit artikel (lid 9).

Artikel 22

In dit artikel is een zogenaamde “geruisloze overdracht” zonder BTW-heffing opgenomen. Deze regeling is van toepassing bij de overdracht van een gehele onderneming of van een gedeelte van een onderneming waarmee een zelfstandige economische activiteit kan worden uitgeoefend.

De geruisloze overdracht is slechts mogelijk als de zaken die de algemeenheid van goederen of diensten vormen, voorafgaand aan de overgang gezamenlijk door één ondernemer in het kader van zijn onderneming worden gebruikt. Het gevolg is dat de overgang niet als een levering voor de BTW wordt aangemerkt. Degene op wie de goederen of diensten overgaan treedt dan in de plaats van de overdrager zonder dat eerst verschuldigdheid van BTW ontstaat. Maar bijvoorbeeld de verkoop van een voorraad producten valt niet onder deze vrijstelling. Bij beschikking kunnen door de Minister nadere regels worden vastgesteld ter uitvoering van dit artikel (lid 2).

Artikel 23

De presterende ondernemer dient de in rekening gebrachte BTW op aangifte aan de belastingdienst te voldoen, ongeacht of de afnemer de vergoeding gelijk betaalt. Lid 1 onderdeel a, regelt de situatie wanneer na verloop van tijd blijkt dat de ondernemer niet of slechts gedeeltelijk is betaald door de afnemer van de prestatie. In ieder geval is daarvan sprake indien uiterlijk één jaar na opeisbaarheid van de vergoeding geheel of gedeeltelijke betaling niet heeft plaatsgevonden (lid 4). De ondernemer komt op zijn verzoek (lid 5) in aanmerking voor een teruggaaf volgens artikel 17, als hij kan aantonen dat de vergoeding geheel of gedeeltelijk niet is, of zal worden ontvangen.

Dat de vergoeding niet is, of zal worden ontvangen kan ook eerder blijken, bijvoorbeeld in het geval van faillissement of ontbinding van een contract zonder dat de overeengekomen prestatie geleverd is. Uiteraard zal de BTW weer verschuldigd zijn indien de vergoeding alsnog na dat éne jaar wordt ontvangen (lid 3). De netto vergoeding en de in rekening gebrachte BTW vormen één vordering. Dit betekent dat als de afnemer alsnog betaalt maar alleen de vergoeding zonder het in rekening gebrachte BTW-bedrag, het verschil tussen de afgedragen BTW en de BTW die in het ontvangen bedrag geacht wordt te zijn begrepen (10/110).

Ter illustratie kan het volgende voorbeeld dienen:

Op de factuur is vermeld SRD 10.000,- aan netto-vergoeding en SRD 1.000,- aan in rekening gebrachte BTW. De afnemer betaalt uitsluitend het bedrag van SRD 10.000,-. De leverancier moet nu per saldo 10/110 x SRD 10.000,- = SRD 909,09 aan BTW afdragen. Aangezien hij eerder SRD 1.000,- had voldaan, komt de leverancier nu in aanmerking voor een teruggaaf aan BTW van SRD 90,91 (SRD 1.000,- -/- SRD 909,09). Op grond van onderdeel b, kan de ondernemer teruggaaf van reeds afgedragen BTW verzoeken wanneer hij een korting op de voor de verrichte prestatie betaalde vergoeding heeft gegeven. Een bijvoorbeeld hiervan is een achteraf toegekende korting voor contante betaling of vanwege beschadiging van het geleverde product. Ook als geleverde goederen ongebruikt worden teruggenomen, kan op basis van onderdeel b, door de ondernemer om teruggaaf van reeds afgedragen BTW worden verzocht.    *

Hetzelfde geldt indien de vergoeding wordt terugbetaald bij ontbinding of vernietiging van de overeenkomst (onderdeel c) en wanneer blijkt dat de BTW niet verschuldigd was (onderdeel d). Lid 3 bepaalt dat de afnemer die de vergoeding niet, of niet volledig betaalt of zal betalen, maar wel volledig aftrek van verschuldigde BTW heeft toegepast, de BTW die hij te veel heeft afgetrokken weer verschuldigd wordt. Op grond van lid 4, wordt de afnemer in ieder geval na het verstrijken van een jaar de in aftrek gebrachte BTW weer verschuldigd. Verschuldigdheid van eerder in aftrek gebrachte belasting ontstaat ook op het moment waarop de afnemer de betaalde vergoeding geheel of gedeeltelijk heeft terugontvangen. Bij beschikking kunnen door de Minister nadere regels worden vastgesteld ter uitvoering van dit artikel (lid 6).

Artikel 24

Dit artikel regelt een afwijking op de hoofdregel dat de belasting verschuldigd wordt op het tijdstip waarop de factuur wordt, of had moeten worden uitgereikt of op het tijdstip van presteren. De aan te wijzen ondernemers zullen op basis van de afwijking de belasting pas verschuldigd zijn op het tijdstip waarop de vergoeding feitelijk wordt ontvangen (artikel 12 lid 2). De regeling kan worden aangeduid als het kasstelsel.

Volgens de regeling kunnen voornamelijk ondernemers die belastbare prestaties verrichten voor niet-ondernemers worden aangewezen, zoals de detailhandel, horeca en vrije beroepsbeoefenaren. De Minister kan bepalen dat de Inspecteur een ondernemer op zijn verzoek en bij voor bezwaar vatbare beschikking kan aanwijzen voor toepassing van het kasstelsel.

Artikel 25

Dit artikel bevat bepalingen omtrent de naheffing van BTW. Wanneer de op aangifte verschuldigde BTW niet, of niet volledig is betaald, kan de Inspecteur het bedrag van de niet, of niet volledig betaalde belasting alsnog naheffen door het opleggen van een naheffingsaanslag (lid 1). Deze mogelijkheid bestaat ook, indien de ondernemer een te hoog bedrag aan BTW als voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Lid 2, bepaalt dat de Inspecteur bevoegd is een naheffingsaanslag op te leggen uiterlijk binnen een periode van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. Maar bij opzet of grove schuld is de termijn gesteld op tien jaar. Onder grove schuld wordt verstaan: een verwijtbare, aan opzet grenzende slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld heeft de belastingplichtige veel te lichtvaardig gehandeld. Gewone slordigheid of nalatigheid is dus niet voldoende voor grove schuld.

De aanslag wordt opgelegd aan de ondernemer die de BTW verschuldigd was of aan de ondernemer die te veel BTW in aftrek heeft gebracht (lid 4). Heffingsrente wordt berekend indien een naheffingsaanslag volgens lid 1, is vastgesteld (lid 5). De Inspecteur stelt het bedrag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking (lid 6). Lid 7, regelt dat de Minister bij beschikking nadere regels kan vaststellen ter uitvoering van de heffingsrente volgens dit artikel.

De Inspecteur is bevoegd meerdere naheffingsaanslagen op te leggen over dezelfde periode.

Artikel 26

In artikel 26 is de algemene verplichting voor de ondernemer opgenomen om een administratie te voeren van de door hem en aan hem verrichte belastbare prestaties en van andere gegevens die van belang zijn voor de BTW-heffing. De ondernemer is verplicht de geld-, goederen- en dienstenstroom van zijn onderneming boekhoudkundig vast te leggen. Inkomende en uitgaande facturen dienen op overzichtelijke wijze in de in- en verkoopboeken te worden opgenomen.

De BTW is een aangiftebelasting waardoor de ondernemer zelf de b^sis voor het berekenen van de door hem verschuldigde BTW en in aftrek te brengen voorbelasting moet leggen. De ondernemer is daartoe slechts in staat indien hij over een correcte administratie beschikt. Zijn administratie moet hem in staat stellen om op de juiste wijze de verschuldigde en in aftrek te brengen BTW te berekenen. Bovendien dient de administratie als controlemiddel voor de belastingdienst. Het is duidelijk dat de ondernemer die geen, of een onvolledige administratie voert, niet voldoet aan de verplichtingen van dit artikel.

Het voeren van een regelmatige administratie volgens lid 1 houdt onder meer in dat de ondernemer facturen in hetzelfde tijdvak waarin ze zijn uitgereikt en ontvangen moet verwerken in de administratie. Relevante aantekeningen moeten duidelijk zijn en ook tijdig en in de juiste volgorde worden bijgehouden.

Het voeren van een inkoop- en verkoopadministratie is verplicht in verband met de toepassing van het factuurstelsel. Bij directe verkopen aan particulieren kan wel worden volstaan met een kasadministratie voor het boeken van de (dag)ontvangsten. Alle aan- en verkopen moeten dus in het inkoop- en verkoopboek zijn opgenomen. Een voorbeeld van in inkoop- en verkoopadministratie in te boeken facturen ziet er als volgt uit:

Inkoopfacturen  

Verkoopfacturon

factuur­nummerFactuü datumr-        OeMteurBetreftBedrag exduilef I3IWBTW-                BTW tanettotaal inclusief BIW
107.05-2023ASuraautfoiH SRD5.700,-10% SRD 570 –  
      0% SRD –SRD6.270,-
210-05-2023eBureauSRD4.040..10% SRD 404-  
       0% SRDSRD4.444,.
314-05-2023cHP PrinterSRD20 000.-10% SRD 2.000,- 
       0% SRD –SRD 

Een inkoopadministratie waarbij bijvoorbeeld de door de leveranciers geboekte verkopen aan de ondernemer hoger zijn dan de door ondernemer vastgelegde inkopen van die leveranciers is daarom niet correct. Ook als geboekte importen niet overeenkomen met importgegevens van de ondernemer bij de douane (Asycuda). Een administratie is hoogstwaarschijnlijk ook onvolledig indien tijdens een controle bij een supermarkt blijkt dat privéopnamen ontbreken, geboekte bedragen regelmatig hetzelfde blijken te zijn, bepaalde inkopen niet volledig zijn geboekt, de aansluiting tussen geregistreerde inkopen, verkopen en bijgehouden voorraad niet klopt, en het brutowinstpercentage onverklaarbaar laag is. De Minister kan bij beschikking nadere regels vaststellen voor het voeren van een regelmatige administratie (lid 2).

Artikel 27

De factuur is een centraal en noodzakelijk document voor de BTW-heffing. Het tijdstip van de verschuldigdheid van BTW is gekoppeld aan de factuur net als (in beginsel) het recht op aftrek van voorbelasting. Afschriften van uitgereikte facturen in de boekhouding van ondernemers zijn nodig voor een effectieve controle. Om al die redenen is de ondernemer op verplicht (lid 1, onderdeel a) voor zijn prestaties aan andere ondernemers een factuur met het verschuldigde belastingbedrag (lid 4) uit te reiken, en dubbel op te maken voor zijn boekhouding (lid 5). Ontvangt de ondernemer een vooruitbetaling van een andere ondernemer voordat de belaste levering of dienst is verricht, dan is de ondernemer ook verplicht een factuur uit te reiken (lid, onderdeel b).

Als factuur moet worden aangemerkt ieder document op papier of in elektronisch formaat dat aan de gestelde factuurvereisten zoals opgenomen in artikel 28 voldoet, alsmede ieder document of (elektronisch) bericht dat wijzigingen aanbrengt in, en specifiek en duidelijk verwijst naar, de oorspronkelijke factuur. Lid 3, bevat de belangrijke verplichting dat facturen binnen vijftien dagen na afloop van de maand waarin de belastbare prestaties zijn verricht moeten worden uitgereikt. Bij vooruitbetalingen (lid 1 onderdeel b) dient uitreiking wel vóór tijdstip van opeisbaarheid plaats te vinden. De verplichting tot de uitreiking van een factuur geldt ook voor de ondernemer die op eigen naam en voor eigen rekening goederen invoert ten behoeve van een ander (lid 5).

Indien de werkzaamheden zich beperken tot de douanehandelingen voor de invoer van goederen, geldt de verplichting om aan de opdrachtgever een afrekening met vermelding van betaalde BTW te verstrekken samen met een afschrift van het betreffende invoerdocument (lid 6). Lid 7, regelt dat bij een niet- ondememer als afnemer kan worden volstaan met een kassabon uit een kasregistratiesysteem. Bij het ontbreken van een dergelijk systeem moet toch weer een factuur worden uitgereikt. Het kasregistratiesysteem is in de eerste plaats een instrument om een verkooptransactie makkelijk en goed af te wikkelen en te registreren, De klant krijgt een kassabon als bewijs dat hij betaald heeft. Het point-of-sale kasregistratiesysteem en het elektronische kasregistratiesysteem passen goed bij de meeste bedrijven met relatief veel toonbankverkeer en, doorgaans, met meerdere medewerkers.

Artikel 28

Lid 1 regelt de strikte en voor zich sprekende vereisten die aan een factuur worden gesteld. Belangrijke vereisten zijn onder andere: datum van uitreiking en prestatie, opeenvolgend nummer waardoor de factuur éénduidig wordt geïdentificeerd, persoonlijke gegevens, het fiscaal identificatienummer, hoeveelheid en aard van goederen en diensten, vergoeding, tarief en verschuldigde BTW. Ingeval van verlegging volgens artikel 11 lid 2, zal dus op de factuur “BTW verlegd” moeten worden vermeld . Lid 2, bevat de vereisten waaraan moet worden voldaan bij gebruik van een kasregistratiesysteem. voor verkopen. De Minister kan bij beschikking nadere regels stellen omtrent de vermeldingen op de factuur (lid 3).

Aan bepaalde ondernemers of groepen van ondernemers kan bijvoorbeeld ontheffing worden verleend van bepaalde verplichtingen welke zijn opgelegd bij dit artikel wanneer het bedrag van de factuur onbeduidend is of wanneer de handelspraktijken of administratieve praktijken van de betrokken bedrijfssector of de technische voorwaarden waaronder die facturen worden uitgereikt, de naleving bemoeilijken van alle verplichtingen die opgelegd zijn bij dit artikel. Ter illustratie het volgende voorbeeld van een factuur met de verplichte vermeldingen overeenkomstig lid 1:

W« verweten u vrtenöeajk net vemtxMtde Bedrag bHtnen 30 daten over te maken naa» om rettmnfnummer 0*0 012 M3 OM ten neme «en BNje Bedrit N.V. onder rtimeWnf «en het farttwmummer  

Artikel 29

Volgens lid 1 is het aan ondernemers toegestaan om ook facturen elektronisch te verzenden bij akkoord van de afnemer. Van belang voor de acceptatie van elektronische facturen door de Inspecteur is dat authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud, alsmede de leesbaarheid ervan worden gewaarborgd (lid 2). Onder authenticiteit van de herkomst wordt verstaan: de gewaarborgde identiteit van degene die de goederenlevering of de dienst heeft verricht of van degene die de factuur heeft uitgereikt’. De integriteit van de inhoud betekent dat de krachtens deze wet voorgeschreven, inhoud van de factuur geen wijzigingen heeft ondergaan. Hetzelfde geldt overigens ook voor papieren facturen.

De ondernemer bepaalt zelf hoe de authenticiteit van de herkomst, de integriteit van de inhoud, en de leesbaarheid van de factuur worden gewaarborgd. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van elke bedrijfscontrole die een betrouwbaar controlespoor tussen een factuur en een verrichte prestatie oplevert.

Onder het elektronisch opslaan, van een elektronisch verzonden factuur wordt verstaan de aan de ontvanger elektronisch verzonden of ter beschikking gestelde factuur en de opslag ervan via elektronische apparatuur voor de verwerking (lid 3). Lid 4, staat toe dat gelijke vermeldingen van verschillende facturen bestemd voor dezelfde ondernemer slechts één keer worden opgenomen, indien voor elke factuur alle informatie toegankelijk is. De minister kan bij beschikking nadere regels stellen in verband met de uitvoering van dit artikel (lid 5).

Artikel 30

Volgens dit artikel rust op de ondernemer de verplichting om op een duidelijke en systematische wijze de goederen- en dienstenstroom binnen zijn onderneming in de Nederlandse taal vast te leggen. Uiteraard moeten de daaruit voortvloeiende financiële gevolgen op een overzichtelijke wijze zichtbaar gemaakt worden. De administratie moet zodanig van aard en inhoud zijn dat de verschuldigde BTW daaruit eenvoudig is af te leiden. De administratie moet dan ook tevens duidelijk maken hoeveel BTW in aftrek is of kan worden gebracht. De term “gegevensdragers” heeft het oog op de tegenwoordige, geautomatiseerde administraties en op opslag van gegevens in gedigitaliseerde vorm.

Artikel 31

Omdat aan iedere ondernemer de vrijheid wordt gelaten om binnen de gestelde normen zijn administratie in te richten, is de ondernemer verplicht is daarover uitleg te geven indien een controlerend ambtenaar daarom verzoekt. Dit artikel verplicht de belastingplichtige ondernemer aan de Inspecteur alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor een goede controle op de heffing van BTW door de Belastingdienst van belang kunnen zijn. De ondernemer is verplicht om zijn administratie ter inzage te verstrekken.

Een derde bij wie zich gegevensdragers van de ondernemer bevinden is ook gehouden deze aan de Inspecteur voor raadpleging beschikbaar te stellen. De Inspecteur is op zijn beurt verplicht de belastingplichtige ondernemer op de hoogte te stellen van zijn verzoek om bij die derde de administratie in te zien. De gevraagde gegevens moeten binnen een door de Inspecteur te bepalen termijn worden verstrekt Deze termijn wordt door de Inspecteur in alle redelijkheid vastgesteld. Evenals bij de indiening van de aangifte, moeten de gegevens volledig, duidelijk, stellig en zonder voorbehoud overhandigd of gegeven worden, ook indien een en ander mondeling geschied. Indien niet wordt voldaan aan de verplichting tot het verstrekken van gegevens, leidt dit tot omkering van de bewijslast. Een afgeleide van het ter beschikking stellen van gegevens is de verplichting om toe te staan dat van de gevraagde gegevens op enigerlei wijze een kopie of afschrift wordt gemaakt

Artikel 32

Een effectieve controle op de voldoening van de BTW heeft een regeling nodig op grond waarvan de controlerende ambtenaren de mogelijkheid hebben een gebouw of terrein te betreden. Gelet op de aard van de BTW is deze plicht beperkt gehouden tot de uren waarop doorgaans gewerkt wordt in het pand. De bevoegdheid is verleend om onder meer voorraden van goederen te controleren en te bekijken of bepaalde goederen ook daadwerkelijk worden ingezet voor het voortbrengen van andere goederen. Ook in dit kader is de ondernemer waar de controle wordt uitgevoerd gehouden om de controlerend ambtenaar op verzoek uitleg te geven over de activiteiten.

Artikel 33

Dit artikel houdt in dat de artikelen die handelen over de informatieverstrekking en de inzageplicht van overeenkomstige toepassing zijn op de invordering van enig verschuldigd bedrag. Eenzelfde verplichting bestaat met betrekking tot de heffing van BTW van derden. Belastingplichtige ondernemers moeten in voorkomende gevallen dus hun volledige medewerking aan de Belastingdienst verlenen voor de controle op het nakomen van de verplichtingen van andere belastingplichtige ondernemers. Deze medewerking kan bijvoorbeeld gewenst zijn wanneer een andere belastingplichtige een administratie heeft gevoerd die niet aan de krachtens deze wet gestelde eisen voldoet.

Artikel 34

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene bepaling dat niemand zich kan beroepen op een geheimhoudingsplicht wanneer het gaat om de bepaling van de omvang van zijn eigen verschuldigdheid. Banken hebben een bijzonder relaties met hun cliënten. Daarom bepaalt de wet dat de Minister slechts na consultatie van de Centrale Bank van Suriname nadere regels kan geven met betrekking tot de informatieplicht van handelsbanken en overige kredietinstellingen.

Artikel 35

Het artikel gaat uit van het vermoeden dat de ondernemer aan wie de gegevens worden gevraagd deze gegevens daadwerkelijk ook onder zich heeft. De bepaling gaat over de situatie dat de belastingplichtige bepaalde gegevens of informatiedragers niet ter beschikking kan stellen omdat deze bijvoorbeeld nooit zouden zijn vastgelegd of inmiddels zijn vernietigd.

In dergelijke gevallen wordt de belastingplichtige geacht niet te hebben voldaan aan een van de verplichtingen van de artikelen 31 t/m 33. Dit kan leiden tot omkering van de bewijslast in een bezwaar- of beroepsprocedure. De regeling van dit artikel is een noodzakelijke aanvulling op de voorgaande artikelen en kan bijvoorbeeld ook worden toegepast op de belastingplichtige die eenvoudig weigert aan de verplichtingen te voldoen.

Artikel 36

De wet voorziet in een mogelijkheid om de administratie te voeren in een andere taal en munteenheid dan de Surinaamse dollar. De regeling in deze wet, en in het daarop gebaseerde staatsbesluit, komt overeen met de regeling uit de Inkomstenbelasting 1922.

Artikelen 37 tot en met 46

De artikelen 37 tot en met 46 regelen het stelsel van administratieve boeten en worden hier als geheel toegelicht. Een administratieve boete is een administratieve sanctie die door de Inspecteur kan worden opgelegd indien niet wordt voldaan aan bepaalde wettelijke verplichtingen. Het opleggen van een administratieve boete is niet hetzelfde als het opleggen van een straf in de zin van het strafrecht maar moet eerder gezien worden als een ordemaatregel. De ordemaatregel beoogt de belastingplichtige te bewegen zich in de toekomst te gaan houden aan de voorschriften zonder dat het uiterste zware middel van strafrechtpleging gebruikt moet worden.

De administratieve boete is daarnaast bedoeld om in voorkomende gevallen de mogelijkheid te hebben om het rentevoordeel dat een belastingplichtige door zijn nalaten heeft genoten, weer weg te nemen. Ook in die zin blijkt dat het opleggen van een administratieve boete gezien moet worden als een prikkel van administratieve aard om zich in het vervolg te houden aan zijn verplichtingen. Wanneer de administratieve sanctie zwaar wordt, omdat ook de nalatigheid van de belastingplichtige een ernstiger karakter krijgt, wordt het opleggen van de administratieve boete wel met meer waarborgen omgeven.

Artikelen 47 tot en met 49

De artikelen 47 en 48 regelen de bezwaarprocedure van de binnenlandse heffing. Het bezwaar kan zich richten tegen een opgelegde aanslag maar ook tegen een door de belastingplichtige ingediende aangifte. Het bezwaar kan betrekking hebben op alle aspecten die hebben geleid tot de aanslag of aangifte. Vanzelfsprekend dient het bezwaarschrift te bestaan uit een schriftelijk stuk met de gronden van het bezwaar en duidelijke vermelding van het bestreden belastingbedrag. De Inspecteur moet een met redenen omklede uitspraak doen op het bezwaarschrift uiterlijk binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift. Verlenging met een jaar is mogelijk na toestemming van de Minister.

Als gevolg van artikel 20 zijn de regels voor de heffing van BTW bij invoer te vinden in de Wet Tarief van Invoerrechten 1*996 en in de Scheepvaartwet 1908. Hieronder vallen zoals eerder gezegd ook de regels met betrekking tot de bezwaarprocedure. Die regeling heeft tot gevolg dat de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen de bezwaarschriften moet ontvangen die betrekking hebben op de heffing van BTW bij invoer en deze ook zelf afdoet.

Artikel 49 regelt de beroepsprocedure. Bepaald is dat de beroepsprocedure zoveel als mogelijk overeenkomt met de procedure die in de artikelen 55 en volgende van de Inkomstenbelasting 1922 is neergelegd. Uiteraard is de bevoegde Inspecteur niet de Inspecteur der Directe Belastingen maar is in dit verband de Inspecteur belast met de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde, de bevoegde Inspecteur. Het beroep wordt ingediend bij de Raad van Beroep zoals bedoeld in artikel 59 van de Inkomstenbelasting 1922.

Artikel 50

De medeaansprakelijkheid die in deze bepaling wordt geregeld, is algemeen geredigeerd: zij geldt voor zowel de BTW bij invoer als voor de binnenlandse heffing. De medeaansprakelijkheid is steeds aanwezig als bij die toepassing van deze wet blijkt dat geen of te weinig belasting is geheven. Er moet sprake zijn van te lage heffing door toedoen van een ander dan degene die de belasting in eerste instantie verschuldigd is. Vereist is dat er handelingen of gedragingen zijn verricht die uiteindelijk bewust hebben geleid tot een te lage heffing. Medeaansprakelijkheid houdt niet in dat de eigenliike bel^tingplichtige eerst moet worden benaderd. De vraag welke van de twee wordt aangesproken of dat de twee op hetzelfde moment worden aangesproken, word beantwoord door de Ontvanger.

Artikel 51

Een regeling van de vertegenwoordiging is niet alleen van belang v^<^^ de vertegenwoordigde maar is uiteraard ook belangrijk voor de Belastingdienst zelf. De regeling in deze wet is beperkt van opzet. Het begrip

houdt in dat de handelingen van de vertegenwoordiger kunnen worden toegerekend aan de vertegenwoordigde.

Dit is ook het geval met de kwalificaties als grove schuld en opzet. De omvang van de vertegenwoordiging wordt allereerst bepaald door de volmacht. De volmacht kan zowel mondeling als schriftelijk worden verleend. In daartoe aanleiding gevende gevallen kan de Inspecteur vergunning tot vertegenwoordiging verlenen. Het kan voorkomen dat de Inspecteur van mening is dat de vertegenwoordigde in persoon aanwezig moet zijn. In dat geval moet de vertegenwoordigde na een oproeping daartoe van de Inspecteur in eigen persoon verschijnen.

Artikel 52

De bedoeling van deze bepaling is het laten ontstaan van een vertegenwoordigingsbevoegdheid bij iedere bestuurder, ook indien deze in de interne verhoudingen niet bestaat. Hierdoor is de Belastingdienst beter in de gelegenheid om zich te kunnen richten tot een persoon die verantwoordelijk is voor het handelen van een rechtspersoon.

Artikel 53

De door de bepalingen van het burgerlijk recht aangewezen vertegenwoordigers kunnen de bevoegdheden van de wettelijk vertegenwoordigde uitoefenen en diens verplichtingen nakomen. Maar anders dan in het burgerlijk recht is de mogelijkheid opengelaten dat de vertegenwoordigde in belastingzaken zelf optreedt. In hoeverre de wettelijke vertegenwoordiger, curator dan wel bewindvoerder zal of moet optreden, wordt in hoofdzaak beslist door het civiele recht. De Inspecteur kan de vertegenwoordiger verplichten tot nakoming.

Artikel 54

De mogelijkheid wordt opengehouden dat de vertegenwoordigde verplicht kan worden persoonlijk zijn wettelijke verplichtingen na te komen. Daarvoor moeten echter wel geldige redenen aanwezig zijn. De Inspecteur moet op basis van de omstandigheden tot de conclusie komen dat de belastingheffing gebaat is bij het persoonlijk handelen van de vertegenwoordigde. Een soortgelijke bepaling is te vinden in artikel 51 lid 2, dat ziet op de krachtens volmacht vertegenwoordigde. Het tweede lid van dit artikel is ruimer en kan daarom ook bij de vertegenwoordiging krachtens volmacht worden toegepast.

Artikel 55

Naast de BTW gelden de bepalingen inzake vertegenwoordiging ook voor het opleggen van de administratieve boeten. Kennis, opzet en grove schuld worden toegerekend aan de vertegenwoordigde. Met betrekking tot de vertegenwoordiging in strafzaken gelden de regels van het strafprocesrecht en uiteraard niet de onderhavige regels uit deze wet.

Artikel 56

De Ontvanger is blijkens deze bepaling belast met de invordering van hetgeen op grond van deze wet verschuldigd kan worden. Ook hier moet een onderscheid gemaakt worden tussen de heffing bij invoer en de binnenlandse heffing. De Ontvanger der Invoerrechten en Accijnzen zal de BTW bij invoer voor haar rekening nemen en de Ontvanger der Directe Belastingen is belast met de binnenlandse heffing. Op deze wijze wordt zoveel als mogelijk aangehaakt bij de bestaande procedures en werkverdeling. Tot nu toe geldt voor de invordering van alle belastingen het gesloten systeem van bevoegdheden dat is opgenomen in de Wet van 3 april 1869 (Geldende Tekst G.B. 1937, no. 143).

Dit houdt in dat alle bevoegdheden van de Ontvanger in deze regeling zijn terug te vinden. Ook voor deze invordering van de BTW is dit besluit van toepassing verklaard. De wet breidt de bevoegdheden van de Ontvanger voor de invordering van wat op basis van deze wet verschuldigd is, echter uit. Deze bepaling geeft aan de Ontvanger ook de bevoegdheden die een schuldeiser heeft op grond van het burgerlijk recht. Deze benadering is gekozen omdat grote aantallen van belastingplichtigen gedurende langere perioden belastinggeld onder hun beheer kunnen hebben. In de loop van een tijdvak ontvangt een belastingplichtige ondernemer ook BTW, met name wanneer het kasstelsel van toepassing is, die hij binnen een bepaalde periode moet afdragen. Een belastingplichtige heeft in deze systematiek veel ruimte om ontvangen BTW niet, of niet tijdig af te dragen. Ten einde het risico voor de Belastingdienst te verkleinen en deze optimaal in de gelegenheid te stellen dat bereikt wordt dat de BTW ook wordt afgedragen, is gemeend de bevoegdheden van de Ontvanger uit te breiden met de bevoegdheden die in het burgerlijk recht voor een schuldeiser gebruikelijk zijn.

Artikel 57

Dit artikel bevat de normale geheimhoudingsverplichting die geldt voor een ieder die bij de toepassing van de bepalingen van deze wet bekend wordt met gegevens of andere kennis omtrent ondernemers en ondernemingen. De geheimhoudingsplicht is niet beperkt tot ambtenaren maar geldt voor iedereen die met gebruik van de mogelijkheden van deze wet kennis heeft verkregen.

Artikel 58

In artikel 10 lid 9, is bepaald dat goederen moeten worden aangeprezen                              de

BTW. Indien niet een eenduidige wijze van aanbieden wordt vastgesteld zullen onoverzichtelijke situaties ontstaan en dat is ongewenst. In lid 1, is de boete opgenomen voor het niet nakomen van deze verplichting. In het tweede lid is een reeks van strafbepalingen opgenomen die betrekking hebben op een aantal nalatigheden aan de zijde van de belastingplichtige. Het betreft met name het niet tijdig aanvragen van een aangifte, het niet nakomen van een gevorderde verplichting van een vertegenwoordiger en dergelijke, het weigeren om afschriften of kopieën te laten maken en het weigeren van de toegang tot een gebouw of terrein. Ook het niet tijdig uitreiken van facturen of afschriften van douanedocumenten is in dit artikel strafbaar gesteld.

Artikel 59

De in dit artikel opgenomen overtredingen spreken voor zich. Vanwege het meer ingrijpende karakter van de hier opgesomde nalatigheden of laakbare handelingen is de strafmaat zwaarder en kan eventueel hechtenis worden opgelegd. Met betrekking tot lid 3, moet worden opgemerkt dat deze bepaling betrekking heeft op de situatie dat in het kader van de BTW valse of vervalste bescheiden worden overgelegd. Het voeren van een valse administratie is in deze wet niet afzonderlijk strafbaar gesteld, maar kan wel via het gewone strafrecht aangepakt worden.

Artikel 60

Artikel 60 bevat de fiscale misdrijven. Voor het begaan van een misdrijf is het noodzakelijk dat degene die de strafbare handeling uitvoert dit opzettelijk heeft gedaan. Een tweede voorwaarde is dat door de gedraging te weinig belasting is voldaan. De bepaling heeft ook betrekking op de situatie waarin ten onrechte te hoge facturen worden gebruik om de aftrek van BTW hoger te laten uitvallen. Het derde lid is een regeling die in het verlengde ligt van artikel 46. Degene die alsnog uit zichzelf, zonder dat de Belastingdienst hem daar op enige manier toe heeft aangezet, zijn volledige verplichtingen nakomt, zal niet gestraft kunnen worden op basis van dit artikel. Toepassing van andere bepalingen blijft wel mogelijk.

Artikel 61

Dit artikel heeft betrekking op de schending van de geheimhoudingsplicht. Niet alleen degene die daadwerkelijk zelf deze plicht schendt is strafbaar, maar ook degene die de andere daartoe heeft gebracht kan worden gestraft.

Artikel 62

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich. Strafbaar gestelde feiten in de artikelen 60 en 61 zijn misdrijven (lid 1) en het gestelde feit in artikel 59 zijn overtredingen.

Artikelen 63 en 64

Artikel 63 tot en met 64 bevatten een reeks van bepalingen die betrekking hebben op de opsporing van bij deze wet strafbaar gestelde feiten. De door de Minister aangewezen medewerkers van de Belastingdienst, dus ook die van de douane, hebben in dit verband opsporingsbevoegdheid gekregen.

Artikelen 65 tot en met 68

In de artikelen 65 t/m 68 zijn regels opgenomen betreffende de verschuldigdheid van belasting bij de inwerkingtreding van de wet en bij eventuele latere wijzigingen daarop. De regels spreken voor zich. Artikel 68 bevat de regeling dat de volgens de Wet Omzetbelasting 1997 bij de aankoop of invoer van goederen die worden doorverkocht met toepassing van BTW betaalde omzetbelasting, in aanmerking komt voor aftrek als voorbelasting (lid 1). Hiervoor dient een aanvraag te worden ingediend die voldoet aan de gestelde voorwaarden (lid 2). Tijdstip van een toegekende aftrek is in lid 3 geregeld.

Artikel 69 Artikel 69 bevat de regeling dat bij lagere regelgeving nadere regels kunnen worden gegeven die voor een goede uitvoering van deze wet noodzakelijk of gewenst zijn.

Artikel 70

Dit artikel, regelt dat de wet kan worden aangehaald als: Wet Belasting over de Toegevoegde Waarde (lid 1). De wet treedt, na afkondiging in het Staatsblad van de Republiek Suriname, in werking met ingang van 1 januari 2023 (lid 2 en lid 3), met uitzondering van artikel 21 dat in werking treedt op 15 oktober 2022. Door de inwerkingtreding van deze wet, vervalt de Wet Omzetbelasting 1997, met dien verstaande dat deze wet van toepassing blijft met betrekking tot tijdvakken vóór 1 januari 2023 (lid 4). Tenslotte is geregeld dat de Minister van Financiën en Planning belast is met de uitvoering van deze wet (lid 5).

Paramaribo, 12 oktober 2022.

CHANDRIKAPERSAD SANTOKHI